ECLI:NL:RBDHA:2014:1754

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
13 februari 2014
Zaaknummer
AWB-13_6301
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op basis van onderhoudsbijdrage en fictieve onderhoudsbijdrage

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank over de toekenning van kinderbijslag krachtens de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Eiser had aanvankelijk kinderbijslag aangevraagd voor zijn kinderen over het tweede, derde en vierde kwartaal van 2012. Het primaire besluit van de Sociale Verzekeringsbank, waarin de aanvraag voor de derde en vierde kwartalen werd afgewezen, werd gedeeltelijk herzien in het bestreden besluit, waarbij aan eiser alsnog kinderbijslag voor het tweede kwartaal werd toegekend, maar de aanvragen voor de andere kwartalen werden ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zes kinderen heeft, die bij zijn echtgenote in Egypte verblijven. De kern van het geschil was of eiser recht had op kinderbijslag voor het derde kwartaal van 2012, gezien de onderhoudsbijdrage die hij had geleverd. De rechtbank oordeelde dat de onderhoudsbijdrage gelijkelijk moest worden verdeeld over alle kinderen waarvoor aanspraak op kinderbijslag kan bestaan. Dit betekent dat de onderhoudsbijdrage van eiser, die € 1.750,- bedroeg, moest worden verdeeld over alle zes kinderen, wat resulteerde in een bijdrage van € 291,67 per kind. Dit bedrag voldeed niet aan de minimale onderhoudsbijdrage van € 408,- per kwartaal, waardoor de rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor kinderbijslag.

Daarnaast heeft de rechtbank de stelling van eiser dat de fictieve onderhoudsbijdrage in aanmerking genomen moest worden, verworpen. Eiser had niet aangetoond dat hij in de drie kwartalen voorafgaand aan zijn verblijf in Egypte aan de onderhoudsvoorwaarde had voldaan. De rechtbank concludeerde dat de Sociale Verzekeringsbank terecht geen kinderbijslag voor het derde kwartaal had geweigerd en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzekerden om aan de wettelijke voorwaarden te voldoen om aanspraak te maken op kinderbijslag, en dat het beleid van de Sociale Verzekeringsbank consistent moet worden toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 13/6301

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. W.A. Timmer),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. G.E. Eind).

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiser over het tweede kwartaal 2012 tot en met het vierde kwartaal van 2012 kinderbijslag krachtens de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) toe te kennen.
Bij besluit van 1 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard en aan eiser over het tweede kwartaal van 2012 alsnog een AKW-uitkering toegekend. Het bezwaar voor zover gericht tegen het derde kwartaal van 2012 en het vierde kwartaal van 2012 is ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2013.
Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en bepaald dat eiser zijn stelling dat hij in de periode van 11 augustus 2012 tot 17 december 2012 in Egypte heeft verbleven met stukken dient te onderbouwen.
Bij brieven van 12 november 2013 en 21 november 2013 heeft eiser nadere stukken overgelegd.
Verweerder heeft hierop gereageerd bij brief van 15 november 2013.
Eiser heeft bij brief van 13 december 2013 een nadere reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 21 januari 2014.
Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1.
Eiser heeft zes kinderen: [A], geboren op [datum] 2002, [B], geboren op [datum] 2004, [C], geboren op [datum] 2005, [D], geboren op [datum] 2006, [E], geboren op [datum] 2008 en [F], geboren op [datum] 2011.
Deze kinderen verblijven bij zijn echtgenote in Egypte.
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat aan eiser over het tweede kwartaal van 2012 alsnog kinderbijslag wordt toegekend, aangezien gebleken is dat eiser over dat kwartaal voldoende heeft bijgedragen aan het onderhoud van zijn kinderen [A], [B], [C] en [D]. Over het derde en vierde kwartaal kan echter aan eiser geen kinderbijslag worden toegekend, omdat niet is gebleken dat eiser zijn kinderen over die kwartalen in belangrijke mate heeft onderhouden. Verweerder heeft daarbij gesteld dat eiser naast voornoemde kinderen ook nog twee andere kinderen heeft en dat de onderhoudsbijdrage geacht wordt gelijkelijk te zijn besteed voor alle (zes) in het desbetreffende huishouden verblijvende kinderen waarvoor aanspraak kan bestaan.
3.
Eiser voert aan dat hij zes kinderen heeft, maar dat hij voor slechts vier van zijn kinderen kinderbijslag heeft aangevraagd. De jongste twee kinderen zijn weliswaar geboren uit het huwelijk van hem en de moeder van zijn kinderen, maar voor de uitvoering van de AKW is het essentieel dat eiser betrouwbare en valide documenten verstrekt ter zake van het bestaan en de afstamming van de kinderen op wie hij aanspraak maakt op kinderbijslag. Hij was hiertoe, ten tijde van de datum in geding, niet in staat, zodat er op grond hiervan voor de jongste twee kinderen geen aanspraak op kinderbijslag zou bestaan. Nu er voor deze kinderen geen aanspraak bestaat dienen zij niet te worden meegeteld in de verdeling van de onderhoudsbijdrage over de kinderen waarvoor aanspraak op kinderbijslag bestaat, aldus eiser.
4.
Verweerder heeft ter zitting van 21 januari 2014 verklaard dat met betrekking tot het vierde kwartaal van 2012 aan eiser alsnog kinderbijslag wordt toegekend en dat in zoverre wordt teruggekomen op het standpunt verwoord in het bestreden besluit. Gelet hierop zal de rechtbank uitsluitend een oordeel geven over het recht op kinderbijslag van eiser over het derde kwartaal van 2012.
5.
Artikel 7 van de AKW – voor zover hier van belang – bepaalt dat de verzekerde recht heeft op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en door hem in belangrijke mate wordt onderhouden. Ingevolge artikel 5, tweede lid, van het Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag (verder: het Besluit) wordt de verzekerde geacht zijn kind in belangrijke mate te hebben onderhouden als hij een bijdrage levert in de kosten van levensonderhoud van minimaal € 408,- per kwartaal.
6.
Partijen verschillen van mening over de vraag over hoeveel kinderen de door eiser betaalde onderhoudsbijdrage verdeeld moet worden. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat betalingen ten behoeve van het onderhoud geacht moeten worden gelijkelijk besteed te zijn voor alle in het betreffende huishouden verblijvende kinderen waarvoor aanspraak op kinderbijslag kan bestaan. Dit betekent dat alle zes kinderen van eiser meegerekend dienen te worden bij de verdeling van de onderhoudsbijdrage. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 mei 2002 (ECLI: NL: CRVB:2002: AE4102), waarin door die Raad is geoordeeld dat de onderhoudsbijdrage over alle kinderen verdeeld dient te worden en dat het feit dat betrokkene niet voldeed aan de voorwaarde om de aanspraak op kinderbijslag tot gelding te laten komen onverlet laat dat die aanspraak kon bestaan. Daarnaast is de verdeling van de onderhoudsbijdrage over alle tot het huishouden behorende kinderen naar het oordeel van de rechtbank ook in overeenstemming met de strekking van de wet. Immers, men draagt zorg voor alle kinderen die tot het huishouden behoren en niet een deel daarvan.
7.
Onbetwist is dat eiser over het derde kwartaal van 2012 een bijdrage van € 1.750, - heeft geleverd. Dit betekent dat eiser per kind een bijdrage heeft geleverd van € 291,67. Daarmee heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan de minimale onderhoudsbijdrage over het derde kwartaal van 2012.
8.
Eiser stelt dat verweerder verzuimd heeft de fictieve onderhoudsbijdrage als bedoeld in artikel 7a van het Besluit in aanmerking te nemen bij de vaststelling van de onderhoudsbijdrage. In dit verband heeft eiser er op gewezen dat hij van 11 augustus 2012 tot 17 december 2012 bij zijn gezin in Egypte verbleef. Eiser heeft hiervan stukken overgelegd.
9.
Volgens het beleid van verweerder wordt een fictieve onderhoudsbijdrage gehanteerd als het kind bij de verzekerde verblijft, terwijl het kind niet tot het huishouden van de verzekerde behoort. De verzekerde moet aannemelijk kunnen maken dat het kind gedurende een bepaalde periode bij hem heeft verbleven. Naar analogie hanteert verweerder deze regeling als de verzekerde bij zijn kind verblijft en hij in de drie kwartalen die aan dit verblijf vooraf gaan heeft voldaan aan de onderhoudsvoorwaarde.
10.
De rechtbank stelt met verweerder vast dat eiser drie kwartalen voorafgaand aan zijn verblijf in Egypte niet heeft voldaan aan de onderhoudsvoorwaarde, zodat verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geen fictieve onderhoudsbijdrage in aanmerking heeft genomen.
11.
De stelling van eiser dat, gezien de doelstelling van artikel 7a, namelijk het vergemakkelijken van het kunnen aantonen van de onderhoudsplicht, het niet redelijk is dat verweerder in zijn beleid als extra voorwaarde stelt dat in drie kwartalen voorafgaand aan zijn verblijf bij zijn kind recht moet hebben bestaan op kinderbijslag en dat aan de onderhoudsbijdrage moet zijn voldaan, geeft de rechtbank geen aanleiding tot een ander oordeel te komen. De analoge toepassing van de regeling voor de situaties waarin de verzekerde bij zijn kind verblijft, moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Naar vaste jurisprudentie dient dergelijk beleid door de rechtbank terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat slechts wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder zijn beleid niet consistent heeft toegepast.
12.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht kinderbijslag over het derde kwartaal van 2012 geweigerd.
13.
Het beroep is ongegrond.
14.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Verbeek, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.