In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2014 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Libische vrouw, die als ambassadeur op Malta heeft gefunctioneerd. De vrouw, eiseres, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) was afgewezen. De IND stelde dat eiseres verantwoordelijk was voor schendingen van VN-resoluties, met name VN-resolutie nr. 748, en dat zij onder artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag viel, wat haar uitsloot van bescherming. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak grondig onderzocht, waarbij de rol van eiseres als ambassadeur en haar betrokkenheid bij illegale wapentransporten vanuit Malta naar Libië centraal stonden. De rechtbank concludeerde dat eiseres, gezien haar hoge functie en de aard van de beschuldigingen, individueel verantwoordelijk kon worden gehouden voor de schendingen van de VN-resoluties. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek van de IND naar de verantwoordelijkheid van eiseres voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid en dat er voldoende bewijs was voor de aannames van 'knowing participation' en 'personal participation'. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Libië een reëel risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag en het opgelegde inreisverbod voor tien jaar.