In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2014, gaat het om een beroep tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. Eiser, vertegenwoordigd door gemachtigde [A], heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning op € 291.000, zoals bepaald in de beschikking van 29 februari 2012. Eiser stelt dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase, terwijl verweerder aanvoert dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om gehoord te worden. De rechtbank oordeelt dat verweerder er redelijkerwijs vanuit heeft kunnen gaan dat eiser afzag van zijn recht om gehoord te worden, gezien het uitblijven van een reactie op herhaalde verzoeken van verweerder.
De rechtbank behandelt vervolgens de vraag of de vastgestelde waarde van de woning te hoog is. Eiser bepleit een waarde van € 265.000 en stelt dat verweerder het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door onvoldoende in te gaan op zijn argumenten. Verweerder heeft echter een taxatieverslag overgelegd waaruit blijkt dat de waarde van de woning op een zorgvuldige manier is vastgesteld, met inachtneming van vergelijkingsobjecten. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld en dat de aanslag onterecht is gehandhaafd.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.