ECLI:NL:RBDHA:2014:2232

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
21 februari 2014
Zaaknummer
757559-09
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en hoofdelijke betalingsverplichting bij ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, naar aanleiding van een eerdere veroordeling van de verdachte voor het medeplegen van witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 45.000 heeft genoten, voortkomend uit een witwaspraktijk waarbij hij € 50.000 heeft ontvangen van een stichting. De rechtbank legt de veroordeelde twee betalingsverplichtingen op: een van € 6.450, die in het vermogen van de veroordeelde is gebleven, en een hoofdelijke betalingsverplichting van € 38.550, omdat niet kan worden uitgesloten dat medeplegers ook van het witwassen hebben geprofiteerd. De rechtbank overweegt dat de verdediging onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de stelling dat de veroordeelde geen draagkracht heeft om aan de betalingsverplichting te voldoen. De rechtbank verwerpt dit verweer en stelt dat de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet afhankelijk is van de financiële situatie van de veroordeelde. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak om onrechtmatig verkregen voordeel terug te vorderen, ongeacht de financiële draagkracht van de veroordeelde.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/757559-09 (ontneming)
Datum uitspraak: 19 februari 2014
Vonnis ex artikel 36e SR
(PROMIS)
Beslissing van de rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres: [adres]

1.Het onderzoek ter zitting.

De vordering is behandeld op de terechtzittingen van 14 mei 2012 en 5 februari 2014.
De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. H. von Hegedus-Faouzi, advocaat te Zoetermeer, is verschenen en op de vordering gehoord.

2.Grondslag van de vordering.

De veroordeelde is bij vonnis van de Rechtbank Den Haag van 4 juni 2010, voor zover van belang, veroordeeld ter zake het strafbare feit:
medeplegen van witwassen;
De rechtbank neemt als grondslag van de vordering in aanmerking voornoemd bewezen verklaard feit.

3.De vordering.

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De inleidende schriftelijke vordering d.d. 28 maart 2012 van de officier van justitie,
mr. D.M. van Gosen, strekt er toe dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 50.000,00.
Ter terechtzitting van 5 februari 2014 heeft de officier van justitie gepersisteerd bij de vordering.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat bij de vaststelling van het voordeel van veroordeelde ex artikel 36e, achtste en negende lid, van het Wetboek van Strafrecht rekening dient te worden gehouden met de civiele vordering die de [Stichting] heeft op veroordeelde ingevolge het civiele vonnis van de Rechtbank Den Haag d.d. 16 mei 2012. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat blijkens de verklaring van veroordeelde hij enkel een bedrag van € 1.000,- als voordeel heeft genoten omdat hij een bedrag van € 44.000,00 heeft afgedragen en er nog een bedrag van € 5.000,00 op de geblokkeerde bankrekening staat. Voorts heeft de verdediging betoogd dat veroordeelde geen draagkracht heeft om aan een betalingsverplichting te voldoen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Veroordeelde is bij vonnis van de Rechtbank Den Haag d.d. 4 juni 2010 veroordeeld voor het witwassen van de tweemaal € 25.000,00.
Uit het dossier blijkt dat op een bankrekening met rekeningnummer [bankrekeningnummer] ten name van veroordeelde op 19 en 20 maart 2009 middels spoedoverboekingen tweemaal een bedrag van € 25.000,00 van de rekening van de [Stichting] is overgemaakt. [2] Vervolgens heeft in de periode van 19 maart 2009 tot en met 23 maart 2009 een groot aantal pintransacties plaatsgevonden van de rekening van [verdachte] van bedragen variërend tussen de € 200,00 en € 2.000,00. Voorts is er op 20 maart 2009 een kasopname gedaan van € 4.500,00. In voormelde periode hebben daarnaast de volgende overboekingen plaatsgevonden van de bankrekening van [verdachte]: eenmaal € 5.000,00 naar de rekening ten name van [persoon A] met nummer [bankrekeningnummer], eenmaal € 5.000,00 naar de rekening van [persoon B] met nummer [bankrekeningnummer[ en eenmaal € 5.000,00 naar de rekening van [persoon C] met nummer [bankrekeningnummer]. [3] Bij de doorzoeking van de woning van veroordeelde is een bankpas met pasnummer [pasnummer], ten name van [verdachte], behorend bij rekeningnummer [bankrekeningnummer] aangetroffen. [4] De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat veroordeelde door genoemde stortingen op 20 maart 2009 een bedrag van in totaal € 50.000,00 wederrechtelijk heeft verkregen. Nadien is € 28.550,00 contant opgenomen, € 15.000,00 overgeboekt naar andere rekeningen en € 6.450,00 achtergebleven op de rekening van veroordeelde.
Veroordeelde heeft over de besteding van het bedrag van de € 50.000,00 het volgende verklaard.
De twee geldbedragen van € 25.000,00 heeft hij van een man genaamd Abdul ontvangen omdat die Abdul problemen had met zijn vrouw en daardoor geen geld van zijn bankrekening kon opnemen. [5] Vervolgens heeft veroordeelde, in overeenstemming met de afspraak dat hij dat geld contant zou opnemen en weer terug zou geven aan Abdul, meerdere grote bedragen contant opgenomen en in België aan Abdul overhandigd. [6] Veroordeelde heeft tweemaal € 5.000,00 overgeboekt, naar [persoon B] en [persoon A], en die hebben elk de € 5.000,00 opgenomen en geretourneerd aan veroordeelde. [7] In ruil voor bewezen diensten heeft Abdul veroordeelde € 1.000,00 gegeven. [8]
Tijdens de behandeling van de strafzaak heeft veroordeelde verklaard dat hij de rekening van familieleden heeft gebruikt om snel aan contant geld te komen zodat hij het geld terug kon geen aan Abdul. [9]
De naar [persoon B] overgeboekte € 5.000,00
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat veroordeelde een gedeelte van het bedrag van € 50.000,00, te weten een bedrag van € 5.000,00 aan [persoon B] heeft overgemaakt. Dat [persoon B] dit geld weer heeft geretourneerd aan veroordeelde, wordt naar het oordeel van de rechtbank niet ondersteund door enig bewijsmiddel. De rechtbank is daarom van oordeel dat dit geldbedrag in mindering dient te worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen vermogen. Ten overvloede overweegt de rechtbank hierbij dat dit geldbedrag bij genoemde [persoon B], bij vonnis van deze rechtbank van 19 februari 2014, is gerekend tot het wederrechtelijk verkregen voordeel van die [persoon B].
De op de rekening van veroordeelde achtergebleven € 6.450,00
Nu er geen aanwijzingen zijn dat dit bedrag aan iemand anders ten goede is gekomen, kan ook dit bedrag als door de veroordeelde verkregen wederrechtelijk voordeel worden aangemerkt. Ten aanzien van het standpunt van de verdediging dat veroordeelde niet meer de beschikking heeft over de rekening waarop (een deel van) het bedrag van
€ 6.450,00 staat overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat een rekening geblokkeerd is – hetgeen de verdediging heeft gesteld – niet betekent dat het geld op die rekening niet meer tot het vermogen van de tenaamgestelde van die rekening behoort. De rechtbank verwerpt dit verweer dan ook.
De opgenomen € 28.550,00 en de naar [persoon C] en [persoon A] overgemaakte € 10.000,00
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde een bedrag van deze omvang aan een zekere Abdul heeft afgedragen en derhalve dat de contant opgenomen en de aan familieleden [persoon C] en [persoon A] overgemaakte bedragen van elk € 5.000,00 daartoe zijn aangewend. Zij overweegt daartoe dat veroordeelde en [persoon D] beiden hebben verklaard over een man die zij in maart 2009 in Antwerpen hadden ontmoet, dat die man aan hen elk € 50.000,00 had overgemaakt en dat zij dat bedrag daarna weer aan hem moesten terugbetalen. De rechtbank gaat er van uit dat beiden over dezelfde persoon (Abdul dan wel Mohammed) verklaren. Over de reden waarom Abdul/Mohammed geld naar hen zou sturen verklaren veroordeelde en [persoon D] echter verschillend. Daar waar [persoon D] heeft verklaard dat Mohammed/Abdul geld had gewonnen in het casino en zijn bank hem geen groot geldbedrag wilde meegegeven, heeft veroordeelde verklaard dat Abdul/Mohammed problemen had met zijn vrouw en hij daarom geen geld van zijn rekening kon opnemen. Deze tegenstrijdigheid maakt dat aan deze verklaring van veroordeelde ernstig moet worden getwijfeld. Dit geldt temeer, nu de overboekingen op zijn rekening niet van die Abdul/Mohammed kwamen, maar van de [Stichting] en dat door of namens veroordeelde geen enkel verifieerbaar gegeven over deze Abdul is aangeleverd waarmee het bestaan van deze persoon en daarmee de lezing van de veroordeelde zou kunnen worden ondersteund.
Daar de rechtbank de verklaring van veroordeelde over Abdul niet aannemelijk acht, volgt zij veroordeelde evenmin in zijn stelling dat hij € 1.000,00 heeft gekregen van Abdul als beloning.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ook het bedrag van € 38.550,00 (€ 28.550 +
€ 10.000,00) is aan te merken als door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank heeft geen inzicht verkregen in de verdeling van dit bedrag. Gelet op de omstandigheid dat veroordeelde is veroordeeld voor het medeplegen van witwassen, kan de mogelijkheid dat ook (een) onbekend gebleven medepleger(s) daarvan geprofiteerd heeft/hebben, niet worden uitgesloten. De rechtbank zal daarom een hoofdelijke betalingsverplichting opleggen voor dit deel van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gelet op artikel 36e, achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt de civielrechtelijk toegewezen vordering van [Stichting] op veroordeelde niet in mindering gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel, nu veroordeelde heeft verklaard dat hij nog niets van die vordering heeft voldaan. Indien te zijner tijd mocht komen vast te staan dat veroordeelde (een deel) van de civiele vordering heeft voldaan, staan voor de veroordeelde wegen open de rechter om een (nadere) beslissing te vragen op grond van artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering.

4.De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

4.1
Schatting wederrechtelijk verkregen voordeel
Uitgaande van het bovenstaande maakt de rechtbank de volgende berekening:
Berekening inkomsten:
Storting d.d. 19 maart 2009 van [Stichting] € 25.000,00
Storting d.d. 20 maart 2009 van [Stichting] € 25.000,00
Totale inkomen: € 25.000,00 + € 25.000.,00,- =
€ 50.000,00
Berekening overboeking aan [persoon B]
Overboeking d.d. 20 maart 2009 aan [persoon B] € 5.000,00
Totale overboeking:
€ 5.000,00
Bepaling wederrechtelijk verkregen voordeel:
Opbrengst: € 50.000,00
Overboeking aan [persoon B]: € 5.000,00
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel: € 50.000,00 minus € 5.000,00 =
€ 45.000,00
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat op € 45.000,00.
4.2
Draagkrachtverweer
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
De strekking van de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is te bewerkstelligen dat datgene wat de veroordeelde aan door misdrijf verkregen materieel profijt heeft verworven, weer aan hem wordt ontnomen. Gezien de wetsgeschiedenis, het stelsel der wet en de jurisprudentie wordt een dergelijke ontneming niet verhinderd door een gebrek aan financiële draagkracht aan de zijde van de veroordeelde, noch door het feit dat het verkregen voordeel reeds door de veroordeelde is verbruikt. Aangezien bovendien in deze niet gesteld of aannemelijk is geworden dat de veroordeelde ook in de toekomst geen draagkracht zal hebben, is er geen aanleiding om het aan de Staat te betalen bedrag lager vast te stellen.
Gelet op het bovenstaande is toewijzing van de vordering op haar plaats. Indien te zijner tijd mocht komen vast te staan dat werkelijk geen middelen tot terugbetaling voorhanden zijn, staan voor de veroordeelde alsdan wegen open de rechter om een (nadere) beslissing te vragen op grond van artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering.
4.3
Betalingsverplichting
De rechtbank zal de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van € 45.000,00 hoofdelijk, aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, waarvan € 38.550,00 hoofdelijk.

5.De toepasselijke wetsartikelen.

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing.

De rechtbank,
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 45.000,00;
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 6.450,00aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
legt de veroordeelde de hoofdelijke verplichting op tot betaling van
€ 38.550,00aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Steenhuis, voorzitter,
mrs. J.E. Bierling en S.L.M. Staals, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Zelst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van de doorgenummerde processen-verbaal van de politie Haaglanden, met bijlagen, met het nummers:
2.Geschriften, zijnde een rekeningafschrift van de [Stichting], blz. 2385, en rekeningafschriften betaalrekening ten name van [verdachte], blz. 1202 en 1203.
3.Geschriften, zijnde rekeningafschriften betaalrekening ten name van [verdachte], blz. 1202-1206.
4.Proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming d.d. 26 augustus 2009, blz. 1224-1228.
5.Proces-verbaal van verhoor veroordeelde d.d. 24 augustus 2009, blz. 1257-1258.
6.Proces-verbaal van verhoor veroordeelde d.d. 24 augustus 2009, blz. 1257-1258.
7.Proces-verbaal van verhoor veroordeelde d.d. 25 augustus 2009, blz. 1261.
8.Proces-verbaal van verhoor veroordeelde d.d. 24 augustus 2009, blz. 1257-1258.
9.Een schriftelijk bescheid, te weten het vonnis van de Rechtbank Den Haag in de zaak tegen veroordeelde, d.d. 4 juni 2010, p. 4.