3.3Het oordeel van de rechtbank
Veroordeelde is bij vonnis van de Rechtbank Den Haag d.d. 4 juni 2010 veroordeeld voor het witwassen van de tweemaal € 25.000,00.
Uit het dossier blijkt dat op een bankrekening met rekeningnummer [bankrekeningnummer] ten name van veroordeelde op 19 en 20 maart 2009 middels spoedoverboekingen tweemaal een bedrag van € 25.000,00 van de rekening van de [Stichting] is overgemaakt.Vervolgens heeft in de periode van 19 maart 2009 tot en met 23 maart 2009 een groot aantal pintransacties plaatsgevonden van de rekening van [verdachte] van bedragen variërend tussen de € 200,00 en € 2.000,00. Voorts is er op 20 maart 2009 een kasopname gedaan van € 4.500,00. In voormelde periode hebben daarnaast de volgende overboekingen plaatsgevonden van de bankrekening van [verdachte]: eenmaal € 5.000,00 naar de rekening ten name van [persoon A] met nummer [bankrekeningnummer], eenmaal € 5.000,00 naar de rekening van [persoon B] met nummer [bankrekeningnummer[ en eenmaal € 5.000,00 naar de rekening van [persoon C] met nummer [bankrekeningnummer].Bij de doorzoeking van de woning van veroordeelde is een bankpas met pasnummer [pasnummer], ten name van [verdachte], behorend bij rekeningnummer [bankrekeningnummer] aangetroffen.De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat veroordeelde door genoemde stortingen op 20 maart 2009 een bedrag van in totaal € 50.000,00 wederrechtelijk heeft verkregen. Nadien is € 28.550,00 contant opgenomen, € 15.000,00 overgeboekt naar andere rekeningen en € 6.450,00 achtergebleven op de rekening van veroordeelde.
Veroordeelde heeft over de besteding van het bedrag van de € 50.000,00 het volgende verklaard.
De twee geldbedragen van € 25.000,00 heeft hij van een man genaamd Abdul ontvangen omdat die Abdul problemen had met zijn vrouw en daardoor geen geld van zijn bankrekening kon opnemen.Vervolgens heeft veroordeelde, in overeenstemming met de afspraak dat hij dat geld contant zou opnemen en weer terug zou geven aan Abdul, meerdere grote bedragen contant opgenomen en in België aan Abdul overhandigd.Veroordeelde heeft tweemaal € 5.000,00 overgeboekt, naar [persoon B] en [persoon A], en die hebben elk de € 5.000,00 opgenomen en geretourneerd aan veroordeelde.In ruil voor bewezen diensten heeft Abdul veroordeelde € 1.000,00 gegeven.
Tijdens de behandeling van de strafzaak heeft veroordeelde verklaard dat hij de rekening van familieleden heeft gebruikt om snel aan contant geld te komen zodat hij het geld terug kon geen aan Abdul.
De naar [persoon B] overgeboekte € 5.000,00
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat veroordeelde een gedeelte van het bedrag van € 50.000,00, te weten een bedrag van € 5.000,00 aan [persoon B] heeft overgemaakt. Dat [persoon B] dit geld weer heeft geretourneerd aan veroordeelde, wordt naar het oordeel van de rechtbank niet ondersteund door enig bewijsmiddel. De rechtbank is daarom van oordeel dat dit geldbedrag in mindering dient te worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen vermogen. Ten overvloede overweegt de rechtbank hierbij dat dit geldbedrag bij genoemde [persoon B], bij vonnis van deze rechtbank van 19 februari 2014, is gerekend tot het wederrechtelijk verkregen voordeel van die [persoon B].
De op de rekening van veroordeelde achtergebleven € 6.450,00
Nu er geen aanwijzingen zijn dat dit bedrag aan iemand anders ten goede is gekomen, kan ook dit bedrag als door de veroordeelde verkregen wederrechtelijk voordeel worden aangemerkt. Ten aanzien van het standpunt van de verdediging dat veroordeelde niet meer de beschikking heeft over de rekening waarop (een deel van) het bedrag van
€ 6.450,00 staat overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat een rekening geblokkeerd is – hetgeen de verdediging heeft gesteld – niet betekent dat het geld op die rekening niet meer tot het vermogen van de tenaamgestelde van die rekening behoort. De rechtbank verwerpt dit verweer dan ook.
De opgenomen € 28.550,00 en de naar [persoon C] en [persoon A] overgemaakte € 10.000,00
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde een bedrag van deze omvang aan een zekere Abdul heeft afgedragen en derhalve dat de contant opgenomen en de aan familieleden [persoon C] en [persoon A] overgemaakte bedragen van elk € 5.000,00 daartoe zijn aangewend. Zij overweegt daartoe dat veroordeelde en [persoon D] beiden hebben verklaard over een man die zij in maart 2009 in Antwerpen hadden ontmoet, dat die man aan hen elk € 50.000,00 had overgemaakt en dat zij dat bedrag daarna weer aan hem moesten terugbetalen. De rechtbank gaat er van uit dat beiden over dezelfde persoon (Abdul dan wel Mohammed) verklaren. Over de reden waarom Abdul/Mohammed geld naar hen zou sturen verklaren veroordeelde en [persoon D] echter verschillend. Daar waar [persoon D] heeft verklaard dat Mohammed/Abdul geld had gewonnen in het casino en zijn bank hem geen groot geldbedrag wilde meegegeven, heeft veroordeelde verklaard dat Abdul/Mohammed problemen had met zijn vrouw en hij daarom geen geld van zijn rekening kon opnemen. Deze tegenstrijdigheid maakt dat aan deze verklaring van veroordeelde ernstig moet worden getwijfeld. Dit geldt temeer, nu de overboekingen op zijn rekening niet van die Abdul/Mohammed kwamen, maar van de [Stichting] en dat door of namens veroordeelde geen enkel verifieerbaar gegeven over deze Abdul is aangeleverd waarmee het bestaan van deze persoon en daarmee de lezing van de veroordeelde zou kunnen worden ondersteund.
Daar de rechtbank de verklaring van veroordeelde over Abdul niet aannemelijk acht, volgt zij veroordeelde evenmin in zijn stelling dat hij € 1.000,00 heeft gekregen van Abdul als beloning.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ook het bedrag van € 38.550,00 (€ 28.550 +
€ 10.000,00) is aan te merken als door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank heeft geen inzicht verkregen in de verdeling van dit bedrag. Gelet op de omstandigheid dat veroordeelde is veroordeeld voor het medeplegen van witwassen, kan de mogelijkheid dat ook (een) onbekend gebleven medepleger(s) daarvan geprofiteerd heeft/hebben, niet worden uitgesloten. De rechtbank zal daarom een hoofdelijke betalingsverplichting opleggen voor dit deel van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gelet op artikel 36e, achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt de civielrechtelijk toegewezen vordering van [Stichting] op veroordeelde niet in mindering gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel, nu veroordeelde heeft verklaard dat hij nog niets van die vordering heeft voldaan. Indien te zijner tijd mocht komen vast te staan dat veroordeelde (een deel) van de civiele vordering heeft voldaan, staan voor de veroordeelde wegen open de rechter om een (nadere) beslissing te vragen op grond van artikel 577b van het Wetboek van Strafvordering.