In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 maart 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die zijn zeer jonge dochter heeft mishandeld. De verdachte, geboren in 1964 in China, werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn dochter, geboren in 2011. De mishandeling vond plaats op 14 januari 2013 in Rijswijk, waar getuigen zagen dat de verdachte zijn dochter meerdere malen in het gezicht en op haar lichaam sloeg. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 24 februari 2014, waarbij de officier van justitie mr. S. Sleeswijk Visser en de raadsman van de verdachte, mr. J.C.A. Stevens, aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn dochter tweemaal met de vlakke hand in het gezicht heeft geslagen, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de andere tenlastegelegde feiten, zoals het slaan met gebalde vuisten of het trekken aan het haar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan mishandeling, maar niet aan het primair ten laste gelegde feit van poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en onder bepaalde voorwaarden.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de mishandeling, de impact op het slachtoffer en de omstanders, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft aangegeven dat hij zijn behandeling bij de Waag wil voortzetten en dat hij zijn les heeft geleerd. De rechtbank heeft ook gekeken naar eerdere veroordelingen van de verdachte en de aanbevelingen van de reclassering, die een werkstraf met bijzondere voorwaarden adviseerde. Uiteindelijk werd de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling van zijn kind, maar niet aan de zwaardere aanklacht.