ECLI:NL:RBDHA:2014:2869

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2014
Publicatiedatum
10 maart 2014
Zaaknummer
09/827006-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een minderjarige door de vader

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 maart 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die zijn zeer jonge dochter heeft mishandeld. De verdachte, geboren in 1964 in China, werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn dochter, geboren in 2011. De mishandeling vond plaats op 14 januari 2013 in Rijswijk, waar getuigen zagen dat de verdachte zijn dochter meerdere malen in het gezicht en op haar lichaam sloeg. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 24 februari 2014, waarbij de officier van justitie mr. S. Sleeswijk Visser en de raadsman van de verdachte, mr. J.C.A. Stevens, aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn dochter tweemaal met de vlakke hand in het gezicht heeft geslagen, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de andere tenlastegelegde feiten, zoals het slaan met gebalde vuisten of het trekken aan het haar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan mishandeling, maar niet aan het primair ten laste gelegde feit van poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en onder bepaalde voorwaarden.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de mishandeling, de impact op het slachtoffer en de omstanders, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft aangegeven dat hij zijn behandeling bij de Waag wil voortzetten en dat hij zijn les heeft geleerd. De rechtbank heeft ook gekeken naar eerdere veroordelingen van de verdachte en de aanbevelingen van de reclassering, die een werkstraf met bijzondere voorwaarden adviseerde. Uiteindelijk werd de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling van zijn kind, maar niet aan de zwaardere aanklacht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/827006-13
Datum uitspraak: 10 maart 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1964 te [plaats] (China),
adres:[adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 24 februari 2014.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Sleeswijk Visser en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. J.C.A. Stevens, advocaat te Den Haag, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 januari 2013 te Rijswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- ( meermalen) met (kracht) met zijn (gebalde) vuisten tegen het hoofd en/of
lichaam van die[slachtoffer] heeft gestompt en/of geslagen
- die [slachtoffer] aan een arm van de grond omhoog heeft opgetrokken en/of
- die [slachtoffer] heen en weer heeft geschud en/of
- die [slachtoffer] op de/een bank heeft gegooid en/of
- ( meermalen) met de vlakke hand tegen het lichaam en/of het gezicht van die
[slachtoffer] heeft geslagen en/of
- aan het haar van die [slachtoffer] heeft getrokken, althans het haar van die [slachtoffer]
vast heeft gehouden, terwijl hij die [slachtoffer] meermalen in het gezicht
Sloeg, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid en die [slachtoffer] zijn,
verdachtes, kind is (geboren: [datum] 2011);
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 januari 2013 te Rijswijk opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer], geboren [datum] 2011),
- ( meermalen) met (kracht) met zijn (gebalde) vuisten tegen het hoofd en/of
lichaam heeft gestompt en/of geslagen
- aan een arm van de grond omhoog heeft opgetrokken en/of
- heen en weer heeft geschud en/of
- op de/een bank heeft gegooid en/of
- ( meermalen) met de vlakke hand tegen het lichaam en/of het gezicht van die
heeft geslagen en/of
- aan het haar heeft getrokken, althans het haar van die [slachtoffer]
vast heeft gehouden, terwijl hij die [slachtoffer] meermalen in het gezicht
Sloeg, waardoor die [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden,
zulks terwijl die [slachtoffer] zijn, verdachtes, kind is.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Verdachte heeft bekend dat hij zijn dochter (“[slachtoffer]”) op 14 januari 2013 tweemaal met vlakke hand in haar gezicht heeft geslagen. De rechtbank zich gesteld voor de vragen of verdachte ook de andere in de tenlastelegging verweten gedragingen heeft gepleegd en, in het licht daarvan, welk strafbare feit hij heeft begaan.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken en dat het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, behoudens voor zover daarin ten laste is gelegd dat verdachte [slachtoffer] (meermalen) met (kracht) met zijn (gebalde) vuisten tegen het hoofd en/of lichaam heeft gestompt en/of geslagen en aan het haar heeft getrokken, althans het haar van [slachtoffer] vast heeft gehouden, terwijl hij [slachtoffer] meermalen in het gezicht sloeg. Van dat deel dient verdachte volgens de officier van justitie te worden vrijgesproken.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte heeft bekend zijn dochter tweemaal te hebben geslagen en dat er geen letsel is geconstateerd dat meer dan twee keer slaan ondersteund. De raadsman verzoekt verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde feit en bij het subsidiair ten laste gelegde feit uit te gaan van twee keer slaan met de vlakke hand.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij op 14 januari 2013 langs de [winkel] van verdachte liep. Zij stond op een afstand van drie tot vier meter van de voorgevel en kon naar binnenkijken. Zij zag dat er in de winkel een man op zijn knieën zat en met beide armen in de richting van de grond van de winkel sloeg. Toen hij stopte zag zij dat hij een kind van de vloer trok met zijn rechterhand bij de bovenarm. Zij zag dat de man het kind door elkaar schudde en vervolgens op de bank gooide. De man sloeg het kind vervolgens met de vlakke hand op het lichaam en het gezicht. Toen de man gestopt was met slaan, liep hij een andere kamer in. Hij kwam terug met wit papier en ging op zijn knieën zitten en begon de vloer schoon te maken. De getuige zag dat de man vervolgens op zijn knieën naar de bank ging en het kind opnieuw begon te slaan met de vlakke hand. Dit herhaalde zich nog tweemaal. De getuige heeft vervolgens de politie gebeld. Toen zij terug liep naar de winkel om het adres door te geven, zag zij dat de man het kind vast had en opnieuw in het gezicht sloeg. [2]
Toen de politie arriveerde, troffen zij getuige [getuige 1] hevig geëmotioneerd aan. In de winkel bevonden zich verdachte en een vrouw. De vrouw had een kind, [slachtoffer], in haar armen en bevestigende dat het kind zojuist was geslagen door verdachte. De politie zag dat het kind een vuurrode rechterwang had en dikke ogen van het huilen. [3] In een gesprek met de vrouw heeft zij verklaard dat [slachtoffer] , van een bankje viel en dat haar drinken op de grond viel. Verdachte werd hier erg boos door en sloeg [slachtoffer] op haar hoofd en op haar billen. [4]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij inderdaad boos was op zijn dochter en haar heeft opgepakt en op de bank heeft gezet. Vervolgens heeft hij haar twee klappen gegeven in het gezicht met de vlakke hand, waarna hij de vloer is gaan schoonmaken. Verdachte ontkent met de vuisten te hebben geslagen. Hij heeft verklaard dat hij zijn dochter van de grond wilde oppakken, maar dat dit enkele malen niet lukte, omdat hij plastic handschoenen droeg en zijn dochter onder de melk zat. [5]
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte [slachtoffer] met de vuisten heeft geslagen. Geen van de getuigen heeft dat daadwerkelijk gezien terwijl er (gelukkig) evenmin letsel is aangetroffen bij [slachtoffer] dat daarop zou kunnen wijzen. Er is voorts onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte [slachtoffer] aan het haar heeft getrokken, althans het haar van [slachtoffer] heeft vastgehouden, terwijl hij haar meermalen in het gezicht sloeg. Alleen getuige [getuige 1] heeft daarover verklaard, terwijl die voor verklaring onvoldoende steun is te vinden in de overige bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat wel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte [slachtoffer] meermalen in haar gezicht heeft geslagen. Daarbij gaat de rechtbank - gelet op de verklaring van de partner van verdachte dat verdachte zijn dochter ook op de billen heeft geslagen en de verklaring van getuige [getuige 1] dat verdachte zijn dochter meerdere malen in het gezicht heeft geslagen - ervan uit dat het om meer dan twee maal gaat. De rechtbank laat hierbij meewegen dat de zeer emotionele reactie van voormelde getuige zich niet laat rijmen met een situatie waarin [slachtoffer] slechts tweemaal met de vlakke hand in het gezicht zou zijn geslagen.
Dit alles leidt ertoe dat het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu de bewezen handelingen geen poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel opleveren. Het subsidiair tenlastegelegde kan wel wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 14 januari 2013 te Rijswijk opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer], geboren[datum] 2011),
- aan een arm van de grond omhoog heeft opgetrokken en
- heen en weer heeft geschud en
- op een bank heeft gegooid en
- meermalen met de vlakke hand tegen het lichaam en het gezicht van die
heeft geslagen,
waardoor die [slachtoffer] pijn heeft ondervonden, zulks terwijl die [slachtoffer] zijn, verdachtes, kind is.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een werkstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en een behandelverplichting bij de Waag.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zijn les heeft geleerd. Zijn kinderen zijn ook niet bang van hem en hij heeft zich sinds kort verzoend met zijn vrouw. Hij wil graag doorgaan met zijn behandeling bij de Waag. De verdediging verzoekt de rechtbank hiermee rekening te houden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Hierbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn zeer jonge dochter mishandeld door haar meerdere malen in het gezicht en op haar lichaam te slaan. Verdachte heeft hiermee voor zijn dochtertje een zeer bedreigende en onveilige situatie geschapen. Dit terwijl kinderen juist zouden moeten kunnen rekenen op liefde, bescherming en geborgenheid van hun vader. Daarnaast heeft handelen van verdachte ook voor grote onrust gezorgd bij omstanders die getuige waren van de mishandeling.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie d.d. 27 januari 2014 van verdachte. Hieruit blijkt dat hij eerder een transactie heeft gekregen voor een mishandeling.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het rapport van de reclassering van 22 maart 2013. De reclassering geeft aan dat verdachte de boosheid op zijn vrouw heeft afgereageerd op zijn dochter. Verdachte heeft een intake gesprek gehad bij de Waag en is zeer gemotiveerd en werkt goed mee. Verdachte heeft enig probleembesef maar schiet tekort in zijn oplossingstactieken. De kans op recidive blijft aanwezig indien er geen professionele hulp wordt verleend ten aanzien van de traumatische jeugdervaringen van betrokkene. De reclassering adviseert een werkstraf met de bijzondere voorwaarden van een meldingsgebod en een behandelverplichting bij de Waag.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van het Pro Justitia Rapport d.d. 6 januari 2014, opgemaakt door R.A.R. Bullens. Daarin is vermeld dat verdachte als motieven voor zijn handelen heeft aangedragen dat hij een verschrikkelijke jeugd heeft gehad in China, dat hij er niet tegen kan als er eten wordt verspild omdat zijn opa aan de hongerdood is overleden, dat hij frustraties in zijn relatie met zijn vriendin heeft ervaren, dat hij niet wist dat slaan van zijn kinderen volgens de Nederlandse wet verboden is en dat het in China juist een recht van ouders is om de kinderen te slaan in het kader van de opvoeding. Geconcludeerd wordt dat er bij verdachte niet in alle opzichten sprake is van een even goed ontwikkeld zelfinzicht, van een niet altijd adequate copingstijl, van partnerrelatieproblemen en van onwetendheid met betrekking tot de Nederlandse normen. Er is (desalniettemin) geen sprake is van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Desondanks is vanuit zorgoogpunt voortzetting van de gestarte behandeling aan te bevelen. Daarom lijkt een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek (als de Waag) geïndiceerd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard zijn behandeling bij De Waag te hebben aangevangen en graag te willen voortzetten.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van na te melden duur passend en geboden is. De rechtbank zal een deel van deze werkstraf voorwaardelijk opleggen en hieraan de bijzondere voorwaarden koppelen van een meldplicht en een behandelverplichting bij de Waag. Dat de straf iets lager uitkomt dan de eis van de officier van justitie, hangt samen met een iets andere waardering van de ernst van de zaak en de omstandigheid dat sprake is van een (begin van) herstel van relatie met partner en kinderen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
mishandeling, begaan tegen zijn kind;
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
60 (zestig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
30 (dertig) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
30 (dertig) urenniet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd bij Reclassering Nederland (Bezuidenhoutseweg 179) te Den Haag zal melden, zolang en zo frequent de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen;
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mrs. Chr.A.J.F.M. Hensen en D.E. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.E. van der Does, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 maart 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1561 2013010684, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 37).
2.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], p. 19 t/m 21.
3.Proces-verbaal aanhouding, p. 8 en 9.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 26 en 27.
5.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 24 februari 2014.