In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, wonende te [woonplaats], en de Belastingdienst/Toeslagen. De rechtbank oordeelt dat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat eiseres redelijkerwijs had moeten begrijpen dat haar gedrag zou leiden tot een te hoge tegemoetkoming in de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2010. De rechtbank stelt vast dat niet ieder nalaten bij het stopzetten van de kinderopvangtoeslag automatisch leidt tot ernstige nalatigheid. De Belastingdienst had een grondiger onderzoek moeten instellen naar de omstandigheden van eiseres en de mate van verwijtbaarheid moeten overwegen.
De procedure begon met een terugvorderingsbeschikking van de Belastingdienst, waarin eiseres werd aangesproken op een bedrag van € 7.210 aan kinderopvangtoeslag. Eiseres had verzocht om een persoonlijke betalingsregeling, maar haar verzoek werd afgewezen. Na een bezwaarschrift en een zitting op 19 december 2013, waarin eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde, heeft de rechtbank de zaak beoordeeld. Eiseres voerde aan dat haar inkomen onder de beslagvrije voet ligt en dat zij door persoonlijke omstandigheden niet goed heeft opgelet bij het stopzetten van de toeslag.
De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van grove schuld bij eiseres. De rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar en verwijst de zaak terug naar de Belastingdienst voor een nieuw besluit, waarbij eiseres opnieuw in de gelegenheid moet worden gesteld om te worden gehoord. Tevens wordt de Belastingdienst veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 974, en het griffierecht van € 44.