Ter onderbouwing van haar stelling verwijst de Goudse naar de volgende feiten en omstandigheden:
a. Op het (op 21 mei 2004 gedateerde) aanvraagformulier is het hokje bij de vraag “Bent u, of zijn andere personen wier belang wordt meeverzekerd op deze verzekering (denk hierbij ook aan privaatrechtelijke samenwerkingsverbanden zoals de maatschap en de V.O.F.), in de laatste acht jaar in aanraking geweest met politie of justitie?” met “nee” aangekruist (zie onder 2.3).
b. Op 18 januari 2005 is [eiser] in verzekering gesteld omdat hij werd verdacht van: “het telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van een middel als bedoeld in de lijst (…) van de Opiumwet. Gepleegd te Berlicum, te Epe, danwel elders in Nederland in de periode van 1 oktober 2003 tot en met 21 september 2004. Witwassen, (…) Gepleegd te Berlicum te ’s-Hertogenbosch, te Tilburg, danwel elders in Nederland, in de periode van januari 2000 tot en met 9 december 2003, danwel tot en met 21 september 2004.” (zie onder 2.4).
c. Op 18 mei 2006 is door de Officier van Justitie te ’s-Hertogenbosch conservatoir beslag gelegd op het pand.
d. Op 20 september 2011 heeft [eiser] tegenover de expert van CED Forensic onder meer verklaard: “U houdt mij voor dat uit administratief onderzoek door mijn verzekeringsmaatschappij De Goudse is gebleken dat op 18 mei 2006 door de Officier van Justitie te ’s-Hertogenbosch conservatoir beslag op mijn pand [adres] is gelegd. U vraagt mij naar de reden hiervan? Ik vertel u hierop dat ik tijdens ons gesprek in eerste instantie heb aangegeven dat ik in het jaar 2003 met politie en justitie in aanraking ben geweest ter zake een misdrijf. Gaandeweg het gesprek valt mij te binnen dat jaar 2003 niet klopt en het in jaar 2004 moet zijn geweest, na het ingaan van de verzekering. Ik weet dat zeker.” (zie onder 2.7). [eiser] heeft volgens de Goudse dus eerst verklaard dat hij in 2003 in aanraking is geweest met politie en justitie maar heeft deze verklaring nadien gewijzigd in die zin dat het in 2004 moet zijn geweest.
e. Na afloop van het gesprek op 20 september 2011 heeft [eiser] toegezegd dat hij via zijn advocaat gegevens zou toesturen waaruit moet blijken dat hij na het ingaan van de verzekering voor het eerst met politie en justitie in aanraking is geweest (zie de e-mail van de Goudse aan de advocaat van [eiser] van 16 november 2011 onder 2.9).
f. De Goudse heeft [eiser] verzocht om haar uitgebreid te informeren over zijn strafrechtelijk verleden acht jaar voorafgaand aan het sluiten van de verzekering onder meer door machtiging van een onafhankelijk advocaat om inzage te verkrijgen in het justitiële documentatieregister (zie de brief van 16 februari 2012 onder 2.11).
g. [eiser] heeft de Goudse niet nader willen informeren over een eventueel strafrechtelijk verleden en heeft geen medewerking verleend om inzage te verkrijgen in het justitieel documentatieregister.
De vraag is allereerst of de verklaringen die [eiser] tijdens het gesprek met de expert van CED Forensic heeft afgelegd buiten beschouwing moeten blijven omdat, zoals [eiser] betoogt, tijdens dit gesprek het bepaalde in de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek 2004 (hierna: GPO) niet in acht is genomen. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.