ECLI:NL:RBDHA:2014:4005

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
1 april 2014
Zaaknummer
AWB-14_288
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
  • T. van Rij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontvangen wachtgeld en gevolgen voor inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2014 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiser, wonende te [Z], en de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [te P]. Eiser ontving in 2008 en 2009 teveel wachtgeld van de Gemeente Rotterdam, wat in latere jaren is verrekend met zijn uitkering. De rechtbank oordeelde dat de aanslag inkomstenbelasting 2010, die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van € 30.608, in overeenstemming was met de wet. Eiser had een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, omdat hij hulp had gekregen van een medewerker van de belastingdienst bij het invullen van een wijzigingsverzoek voor zijn voorlopige aanslag. De rechtbank verwierp dit beroep, omdat eiser niet had aangetoond dat er onduidelijke toezeggingen waren gedaan door de belastingdienst die hem het vertrouwen gaven dat hij recht had op aftrek van het teveel ontvangen wachtgeld. De rechtbank concludeerde dat de heffingsrente correct was toegepast en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/288

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2014 in de zaak tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 16 december 2013 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2010 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.608 (aanslagnummer [nummer]) en de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2014.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1.
Eiser ontvangt een wachtgeld uitkering van de Gemeente Rotterdam.
2.
Bij brief van 23 december 2009 heeft de Gemeente Rotterdam eiser geïnformeerd dat hij over de jaren 2008 en 2009 een bedrag van € 26.036 teveel aan wachtgeld heeft ontvangen en dat de gemeente voornemens is om dit terug te vorderen.
3.
Het teveel ontvangen wachtgeld is na een bezwaarprocedure vanaf juni 2010 in maandelijkse termijnen verrekend met de uitkering van eiser. In de maanden juni, juli en augustus 2010 was de verrekening ruim € 1.000 per maand, van september t/m december € 300 per maand.
4.
Nadat een verzoek tot wijziging van de voorlopige aanslag IB/PVV 2010 vanwege technische redenen onjuist was verwerkt, heeft eiser op 11 juni 2010 een nader verzoek tot wijziging van de voorlopige aanslag ingediend. Daarbij is het bedrag van € 26.036 als betaalde alimentatie aangemerkt. Bij het invullen van dit wijzigingsverzoek heeft hij hulp gehad van de heer [C], een medewerker van de klantendienst van de belastingdienst.
5.
Op 29 maart 2011 heeft eiser zijn aangifte IB/PVV 2010 ingediend en daarbij het bedrag van € 26.036 als negatieve inkomsten uit vroegere arbeid in aanmerking genomen.
6.
In geschil is het antwoord op de vraag of eiser in aanmerking komt voor deze aftrek in verband met de terugbetalingsverplichting aan de Gemeente Rotterdam. En meer in het bijzonder of eiser aan de door een medewerker van de klantendienst geboden hulp het vertrouwen mocht ontlenen dat hij recht had op deze aftrek. Voorts is in geschil of terecht heffingsrente in rekening is gebracht.
7.
Vast staat dat het teveel ontvangen wachtgeld in 2010 en latere jaren is verrekend met de uitkeringen van eiser en de gemeente alleen het saldo-bedrag als loon in aanmerking heeft genomen over genoemde maanden. Eiser heeft geen bedragen overgemaakt naar de gemeente. Derhalve is aftrek van negatief loon niet mogelijk en is de aanslag opgelegd in overeenstemming met de wettelijke bepalingen.
8.
Eiser stelt zich op het standpunt dat bij hem het vertrouwen is gewekt dat het volledige bedrag in 2010 als negatief loon kon worden aangemerkt. Hiertoe voert hij aan dat genoemde medewerker van de klantendienst hem heeft geholpen bij het invullen van het nadere verzoek tot wijziging van de voorlopige aanslag IB/PVV 2010 en hij aan hem de brieven van de gemeente inzake het teveel ontvangen wachtgeld heeft laten zien. Voorts stelt eiser dat andere medewerkers van de belastingdienst met betrekking tot de jaren 2011 en 2012 de zienswijze van [C] hebben gevolgd.
9.
De door genoemde medewerker geboden hulp bij het invullen van het wijzigingsformulier voor de voorlopige aanslag en het invullen van de door eiser gewenste aftrekpost als betaalde alimentatie beschouwt de rechtbank niet als een toezegging van de belastingdienst, waaraan deze bij vaststelling van de definitieve aanslag gebonden zou zijn. Ter zitting is komen vast te staan dat eiser afgaande op deze invulling geen handelingen heeft verricht of nagelaten, waardoor hij schade heeft geleden anders dan dat hij bij de definitieve aanslag eerder terugontvangen belasting met heffingsrente moet terugbetalen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat door de medewerker van de klantendienst of zijn collega’s ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen zijn gedaan waaraan hij het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat de aftrek bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2010 zou worden gevolgd. Gelet hierop wordt het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen.
10.
Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding om de heffingsrente te matigen. Verweerder heeft de heffingsrente beperkt tot een periode van drie maanden na het indienen van de aangifte en naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat verweerder onzorgvuldig is geweest bij het opleggen van de aanslag.
11.
Gelet op het bovenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
12.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. van Rij, rechter, in aanwezigheid van mr. B.H. Suijkerbuijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep