ECLI:NL:RBDHA:2014:4037
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Invoering van de Wet Uniformering Loonbegrip en de gevolgen voor het eigendomsrecht
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2014, gaat het om een beroep van eiser [X] tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst, waarbij zijn bezwaar tegen een belastingaanslag niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde [A], betwistte de afdracht van loonheffing over januari 2013, die volgens hem voortkwam uit de invoering van de Wet Uniformering Loonbegrip (WUL). Eiser stelde dat deze wet een onevenredige inbreuk op zijn eigendomsrecht vormde, zoals bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
De rechtbank oordeelde dat eiser een processueel belang had bij zijn bezwaar, aangezien hij de juistheid van de afdracht betwistte. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de invoering van de WUL niet in strijd was met het eigendomsrecht, omdat de wetgever binnen zijn beoordelingsvrijheid bleef en de afdracht van loonheffing op een wettelijke grondslag berustte. De rechtbank concludeerde dat de achteruitgang in het nettosalaris van eiser niet als een individuele en buitensporige last kon worden aangemerkt.
De rechtbank veroordeelde de Belastingdienst tot betaling van de proceskosten aan eiser, vastgesteld op € 974, en gelastte de terugbetaling van het griffierecht van € 44. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.