Uitspraak
Rechtbank den haag
1.Vakbondsunie van het Europees Octrooibureau (VEOB, Afdeling Den Haag),
1.De feiten
a)voor zover de Organisatie in een bijzonder geval uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van deze immuniteit;
2.Het geschil
allewerknemers. Daarnaast is het in de praktijk vrijwel onmogelijk een stemming te realiseren als er spontane, wilde stakingen worden uitgeroepen, terwijl die stakingen volgens ILO wel zijn gepermitteerd. De bepaling bevat geen uitzonderingsregel. Artikel 30a lid 10 van het Dienstreglement geeft de President van de Octrooiorganisatie een
carte blancheom nadere uitvoeringsmaatregelen en vereisten vast te stellen ten aanzien van een stakingsactie, zodat er geen enkele zekerheid is voor stakende werknemers. Het artikellid is daarnaast onrechtmatig nu het de President, in samenhang met artikel 30a lid 5 van het Dienstreglement, de bevoegdheid verleent om de maximale duur van een staking te bepalen. Het druist in tegen het stakingsrecht indien stakers bij voorbaat moeten aangeven hoe lang de staking zal duren en al helemaal als de President op basis van die tijdsindicatie bepaalt wat de maximumduur van de staking zal zijn. De duur van een stakingsactie is afhankelijk van de mate waarin de werkgever zijn werknemers tegemoetkomt of met hen in onderhandeling treedt over hun grieven, zodat de ratio van het stakingsrecht zich er niet voor leent dat bij voorbaat temporeel in te perken. In de praktijk blijkt bovendien dat de President tot in de puntjes controle uitoefent over het stemmingsproces. Dat is een ongeoorloofde inmenging in vakbondsaangelegenheden.
3.De beoordeling van het geschil
Waite and Kennedy) en EHRM 18 februari 1999, zaaknummer 28934/95 (
Beer and Regan)).
Waite and Kennedyen rechtsoverweging 62 van het arrest
Beer and Reganvolgt dat het recht op immuniteit niet afhankelijk is van het antwoord op de vraag of al dan niet toegang tot een rechter bestaat. Dat betoog slaagt niet. Uit die overwegingen volgt immers enkel dat de onder 3.2. genoemde proportionaliteitstoets niet kan worden toegepast op een dusdanige manier dat wordt afgedwongen dat een internationale organisatie zich onderwerpt aan nationaal arbeidsrecht. Die situatie doet zich hier niet voor, aangezien de VEOB en SUEPO zich beroepen op in internationale verdragen erkende fundamentele rechten. De VEOB en SUEPO beroepen zich niet op nationaal arbeidsrecht.
Mothers of Srebrenica), een wijziging ten opzichte van de eerdere rechtspraak van het EHRM behelst, wordt dat betoog evenmin gevolgd. Uit die uitspraak kan weliswaar worden afgeleid dat de afwezigheid van een alternatieve rechtsgang niet zonder meer en in alle gevallen meebrengt dat een beroep op immuniteit onverenigbaar is met artikel 6 EVRM, maar de conclusie dat het eerbiedigen van de immuniteit van een internationale organisatie in geen enkel geval een disproportionele beperking inhoudt van het recht op toegang tot de rechter kan daaruit niet worden getrokken. In het arrest
Mothers of Srebrenicawordt weliswaar geconcludeerd dat de immuniteit van de Verenigde Naties absoluut is, maar daarmee is slechts een oordeel gegeven over de reikwijdte van de immuniteit van deze specifieke organisatie in het kader van de uitoefening van haar bevoegdheden met betrekking tot de internationale vrede en veiligheid. Dat oordeel is dan ook niet van toepassing in een geschil met een andere internationale organisatie, zoals – in deze zaak – de Octrooiorganisatie.