3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Dagvaarding I
Op vrijdag 8 maart 2013 is bij de centrale meldkamer van de politie Den Haag de melding binnengekomen dat een man in zijn woning, gelegen aan de [adres 2] te Den Haag, dood is aangetroffen door een buurman.Ter plaatse gekomen werd de surveillance-eenheid aangesproken door de betreffende buurman, genaamd [getuige 1]. Deze heeft verklaard dat hij samen met de zus van het slachtoffer en een benedenbuurvrouw de woning binnen was gegaan omdat het slachtoffer zijn telefoon niet opnam. De verbalisanten zijn vervolgens ook de woning binnen gegaan. Zij zagen dat het slachtoffer gekleed was en rechts in de gang lag. Links van het slachtoffer zaten meerdere bloedvlekken in het tapijt. Om de nek van de man zat een theedoek welke strak zat en vlakbij het hoofd van het slachtoffer lag een wit shirt/doek met een rode, vermoedelijke, bloedvlek. Tevens waren er sporen van letsel aan het gezicht, waaronder op het jukbeen, de neus en de bovenlip. Ook was bloed zichtbaar bij de rechter mondhoek en op de kleding van het slachtoffer. Links van het slachtoffer lag een tweetal bebloede washandjes en een kunstgebit. In de slaapkamer en de gang lagen verschillende goederen op de grond. Dit betroffen onder anderen lege sieradendoosjes en lege horlogedoosjes. De woning leek te zijn doorzocht.
Aan de hand van een in de woning aangetroffen identiteitsbewijs alsmede op grond van herkenning van het slachtoffer door familieleden is vastgesteld dat het slachtoffer de heer [slachtoffer] betreft.
Uit pathologisch onderzoek is gebleken dat bij het slachtoffer als gevolg van bij leven opgelopen samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals en de mondbodem een snoerspoor in de huid van de hals en bloeduitstortingen in de ondergelegen weke delen zijn ontstaan. Het snoerspoor kan zowel door ligatuurstrangulatie met de aangetroffen theedoek als door een andere vorm van manuele strangulatie dan wel een combinatie van beide zijn gevormd. Het overlijden van het slachtoffer kan goed worden verklaard als gevolg van verstikkingsverschijnselen die zijn opgetreden door het geweld op de hals. Daarnaast is uit de verrichte sectie gebleken dat sprake was van uitwendig inwerkend botsend geweld, huidkneuzingen en onderhuidse bloeduitstortingen in onder andere het gezicht, op het hoofd en links aan de borst. Daarbij waren links enkele ribben gebroken. Het oplopen van deze letsels is pijnlijk, maar is voor het intreden van de dood niet van betekenis geweest. Ook is aan de rechterhand en –elleboog afweerletsel geconstateerd. Het is aannemelijk dat het geweld op de hals vlak voor het overlijden heeft plaatsgehad. De conclusie van het pathologisch onderzoek behelst dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van verstikking door bij leven opgelopen omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de hals.
Hoewel niet onomstotelijk vast is komen te staan wat het exacte tijdstip van overlijden van het slachtoffer is geweest, acht de rechtbank het aannemelijk dat dit op 7 maart 2013 in de avond is geweest. Op 7 maart 2013 om 16:04 heeft het slachtoffer nog samen met verdachte boodschappen gedaan bij de Albert Heijn aan het [adres 3].Rond 21:00 uur heeft de benedenbuurvrouw, getuige [getuige 2], een doffe klap gehoord, alsof er iets of iemand viel.Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij op vrijdagochtend 8 maart 2013 rond 11:00 uur heeft gezien dat ‘alles nog dicht was, dat er geen was op het balkon hing en de deur niet op een kier stond’, terwijl het slachtoffer altijd zijn ‘boeltje’ deed.
Na het aantreffen van het slachtoffer in zijn woning is een grootschalig onderzoek gestart. Onder andere is onderzoek verricht naar de vaste telefoonaansluiting van het slachtoffer met het bijbehorende telefoonnummer. Hieruit is gebleken dat op woensdag 6 maart 2013 en donderdag 7 maart 2013 meerdere (inkomende) telefoongesprekken hebben plaatsgevonden naar het huisnummer van het slachtoffer met het nummer [telefoonnummer]. Uit nader onderzoek is gebleken dat dit nummer in gebruik is bij [verdachte 1] (hierna: verdachte). In de periode die loopt van 1 oktober 2012 tot en met 10 maart 2013 hebben alleen op eerdergenoemde woensdag 6 maart 2013 en donderdag 7 maart 2013 telefoongesprekken plaatsgevonden tussen het slachtoffer en het mobiele nummer van verdachte.
Ook is uit onderzoek gebleken dat op 7 maart 2013 om 22:27 uur met de pinpas van het slachtoffer geld is opgenomen bij een geldautomaat die gevestigd is aan de [adres 5] te Den Haag. Op de camerabeelden van de bank is te zien dat op het moment van de pintransactie gebeld wordt door de man die de transactie verricht. Uit de historische verkeersgegevens van de mobiele telefoon van verdachte is naar voren gekomen dat met deze telefoon op 7 maart 2013 om 22:27 uur is gebeld, waarbij zijn telefoon het sterkst heeft aangestraald op het basisstation behorende bij de locatie van de geldautomaat.
Op grond hiervan alsmede op basis van een aanhouding van verdachte op 9 maart 2013 in Friesland waarbij verdachte warrig gedrag vertoonde en hij een wond aan zijn mond had, is verdachte aangemerkt als verdachte. Op 22 maart 2013 is hij buiten heterdaad aangehouden op verdenking van het doden van [slachtoffer].
De vraag die de rechtbank allereerst ter beantwoording voorligt is of verdachte de persoon is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan het doden van het slachtoffer [slachtoffer]. Indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt, dient de rechtbank vervolgens een oordeel te geven over de juridische kwalificatie die daaruit dient voort te vloeien.
Bij de beantwoording van deze vragen zal de rechtbank de volgende stappen doorlopen:
Aanwezigheid verdachte in de woning op 7 maart 2013
Aangetroffen DNA van verdachte op de plaats delict
Aangetroffen horloges van het slachtoffer bij verdachte
Herhaaldelijk (pogen tot) pinnen met de pinpas van het slachtoffer
a.
a) Aanwezigheid verdachte in de woning op 7 maart 2013
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich op 7 maart 2013 in de woning van het slachtoffer heeft bevonden. Zij acht daartoe de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Telecom
Wanneer met een mobiele telefoon wordt gebeld, maakt deze – kort gezegd - verbinding met het dichtstbijzijnde basisstation in de buurt. Uit meting is gebleken dat de basisstations gelegen aan de [adres 6] met de nummers [nummers] en [nummers] dermate sterk aanwezig zijn in de woning van het slachtoffer, dat indien een mobiele telefoon langere tijd in de woning aanwezig is, deze mobiele telefoon geen andere basisstations zal aanstralen bij aanvang van een gesprek.
Op 7 maart 2013 om 12:04 uur en 12:36 uur heeft verdachte met zijn mobiele telefoon uitgebeld naar de huistelefoon van het slachtoffer, waarbij basisstations op de [adres 6] zijn aangestraald. Tot ongeveer 14:00 uur die middag maakt de telefoon van verdachte meermalen verbinding met een basisstation op [adres 6].
Vanaf 17:15 uur tot 22:04 uur wordt door verdachte vijftien maal met zijn mobiele telefoonnummer gebeld, waarbij alle gesprekken aanstralen op basisstations met de nummers [nummers] of [nummers].Dit levert naar het oordeel van de rechtbank een sterke aanwijzing op voor de aanwezigheid van verdachte in de woning van het slachtoffer op 7 maart 2013.
Aangetroffen levensmiddelen
In de woning van het slachtoffer heeft een tactische doorzoeking plaatsgevonden waarbij verschillende levensmiddelen zijn aangetroffen. Ook is de vuilnisbak onderzocht. Hierin werd onder andere een aantal lege verpakkingen aangetroffen van ‘pittige Thaise roerbakmix’, een ‘Pizza Quattro Formaggi’ en een ‘Pizza AH Italiaans verse pizza Mozzarella’, allen afkomstig van het winkelbedrijf Albert Heijn.
Ter terechtzitting heeft verdachte desgevraagd verklaard dat hij op 7 maart 2013 samen met het slachtoffer boodschappen heeft gedaan bij de Albert Heijn en dat zij daar Thaise roerbakgroenten en jus hebben gekocht. Het slachtoffer heeft dit contant betaald.
Verdachte heeft voorts verklaard dat hij een pizza Quattro Formaggi heeft gegeten tijdens zijn eerste en enige bezoek aan het slachtoffer, welk bezoek naar zijn zeggen rond 5 maart 2013 moet zijn geweest.In de woning van het slachtoffer zijn lege verpakkingen van pizzadozen aangetroffen. Daarnaast is in de woning van het slachtoffer een pizzabord aangetroffen met daarop een vingerafdruk van verdachte.
Ophalen huisvuil
Meerdere getuigen die het slachtoffer goed hebben gekend, hebben verklaard dat het slachtoffer een zeer punctuele en gestructureerde man was. Zo heeft getuige [getuige 1] verklaard: ‘[slachtoffer] was een gestructureerd persoon, geconditioneerd zelfs.’Ook de zus van het slachtoffer, getuige [slachtoffer], en buurvrouw [getuige 2] hebben uitvoerig verklaard dat [slachtoffer] veel vaste gewoontes in zijn leven had waar hij niet van afweek.
Uit onderzoek is gebleken dat iedere donderdagochtend het huisvuil aan de [adres 2] wordt opgehaald.Het slachtoffer zette daarom iedere woensdagavond rond 22:30 uur het afval buiten. Zo ook woensdag 6 maart 2013.
Uitgaande van de verklaring van verdachte dat hij op 4 of 5 maart 2013 bij het slachtoffer thuis was en niet op 7 maart 2013, zou dit betekenen dat het slachtoffer, geheel tegen zijn gewoontes in, het afval van 4 of 5 maart 2013 niet op woensdagavond 6 maart 2013 met de rest van het afval buiten heeft gezet en dat hij ook die afwas 2 à 3 dagen heeft laten staan. De rechtbank acht deze gang van zaken gezien de verklaringen omtrent de leefstijl van het slachtoffer onaannemelijk en ziet ook hierin een aanwijzing dat verdachte op 7 maart 2013 in de woning van het slachtoffer is geweest.
Verdachte heeft op 7 maart 2013 meerdere malen – en als laatste persoon – telefonisch contact gehad met verdachte, waarbij zijn telefoon op die dag gedurende een zeer lange tijd – van 17:15 uur tot 22:04 uur – heeft aangestraald op de basisstations die de beste dekking bieden aan de woning van het slachtoffer. In dit tijdsbestek heeft de buurvrouw van het slachtoffer rond 21:00 uur een harde, doffe klap gehoord.De Thaise roerbakgroenten waarover verdachte heeft verklaard kunnen, blijkens onderzoek daarnaar door de politie, op zijn vroegst in de middag van 7 maart 2013 zijn verkocht.De restanten van de gegeten pizza, waarover verdachte eveneens heeft verklaard, bevonden zich op 8 maart 2013 nog in de woning van het slachtoffer, terwijl het slachtoffer deze verpakkingen normaliter op 6 maart 2013 met de rest van het huisvuil aan de weg zou hebben gezet. Uit deze redengevende feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat verdachte op 7 maart 2013 ’s avonds in de woning van het slachtoffer aanwezig is geweest.
b) Aangetroffen DNA van verdachte op de plaats delict
De woning van het slachtoffer is na het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] door de technische recherche onderzocht. Hieruit zijn de volgende resultaten verkregen.
Theedoek
Bij het aantreffen van het slachtoffer is door verbalisanten geconstateerd dat een theedoek strak om de hals van het slachtoffer gebonden zat en dat deze met een enkele knoop vastgeknoopt was aan de achterzijde van de nek. Gezien vanuit de liggende positie van het slachtoffer was het linker uiteinde (het stuk theedoek gezien vanaf de knoop) groter dan het rechter uiteinde. Tevens bevatte dit uiteinde een label. De zichtbare uiteinden van de theedoek waren bebloed. Door middel van het aanbrengen van twee kabelbinders is de locatie van het doorsnijden van de theedoek gefixeerd. Op het moment dat de theedoek vervolgens werd losgesneden was zichtbaar dat de halshuid enigszins ingesnoerd werd door de theedoek en tevens bleek dat de knoop hierdoor niet losser werd.
De vier uiteinden van de theedoek zijn bemonsterd met als doel het verzamelen van celmateriaal. Aan de beide kanten van het linker uiteinde van de theedoek (de ‘lange kant’) is DNA van verdachte aangetroffen.De rechtbank is van oordeel dat hier sprake is van een delictgerelateerd spoor nu de theedoek met kracht om de nek gesnoerd zat en het DNA op het lange deel van de theedoek is aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat het aannemelijk is dat aan het lange deel van de theedoek is getrokken om de verwurging van het slachtoffer te bewerkstelligen.
De door verdachte aangevoerde verklaring dat zijn DNA wellicht op de theedoek is terechtgekomen omdat hij zijn handen aan de theedoek zou kunnen hebben afgedroogd gedurende een eerder bezoek, acht de rechtbank gezien de locatie van het aangetroffen DNA onaannemelijk. Het DNA bevindt zich precies op het uiteinde van de theedoek, hetgeen niet strookt met hoe normaal gesproken een persoon zijn handen aan een theedoek afdroogt.
T-shirt
Het slachtoffer droeg een wit T-shirt dat aan de rechterschouder bebloed was toen hij werd aangetroffen.Dit T-shirt is eveneens onderzocht op de aanwezigheid van celmateriaal waarbij het voorpand en het achterpand aan de buitenzijde ter hoogte van de hals zijn bemonsterd. Hierbij is op zowel het voorpand als het achterpand van het T-shirt DNA van verdachte aangetroffen.
Hoofd slachtoffer
Uit bemonstering van de linkerzijde van het hoofd van het slachtoffer is DNA van verdachte aangetroffen.
Verdachte heeft voor de aanwezigheid van zijn DNA op het lichaam van het slachtoffer en het T-shirt van het slachtoffer een verklaring gegeven, te weten dat zijn DNA nog op het lichaam aanwezig was als gevolg van seksueel contact dat verdachte een aantal dagen eerder met het slachtoffer heeft gehad. Gelet op de aangehaalde gewoontes van het slachtoffer acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het slachtoffer zich, uitgaande van de verklaring van verdachte, na 4 of 5 maart 2013 niet meer gewassen of gedoucht zou hebben, zodat die verklaring van verdachte niet aannemelijk is. Daar komt bij dat er bij dit DNA onderzoek naast het profiel van verdachte en van het slachtoffer geen DNA-profiel van een derde is aangetroffen.
c) Aangetroffen horloges van het slachtoffer bij verdachte
Op 9 maart 2013 is verdachte in Friesland aangehouden ten aanzien van een verdenking van het begaan van een ander strafbaar feit. Bij de insluitingfouillering had verdachte een geldbedrag van € 430,25 bij zich. Ook had hij een viertal bankpassen en twee creditcards op zak. Desgevraagd bleek dat in het verslag van de fouillering niet was opgenomen op welke namen deze bankpassen stonden, maar wel was duidelijk dat er in ieder geval twee ING bankpassen bij zaten. De betrokken hulpofficier van justitie heeft verklaard dat verdachte ten tijde van de aanhouding warrig en erg druk was. Ook gaf verdachte aan al drie dagen niet te hebben geslapen. Verdachte had op dat moment een zichtbare wond bij zijn mond.
Het verweer van de raadsman dat verdachte de bankpas van het slachtoffer op 9 maart 2013 niet in zijn bezit had, omdat zulks niet zou blijken uit het fouilleringsproces-verbaal houdt geen stand. Dat proces-verbaal geeft daarover immers geen uitsluitsel, nu daarop de namen ontbreken van de bij verdachte aangetroffen bankpassen.
Vanaf 11 maart 2013 tot aan het moment van zijn aanhouding zijn de mobiele telefoongesprekken van verdachte opgenomen en uitgeluisterd. Op 18 maart 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verdachte en zijn ex-vrouw [ex-vrouw verdachte]. In dit gesprek heeft verdachte gesproken over zijn aanhouding van 9 maart 2013 en heeft hij aan [ex-vrouw verdachte] te kennen gegeven dat bij deze aanhouding bij de Jumbo een tas van hem aldaar is achtergebleven. Over de inhoud van de tas heeft verdachte verklaard dat er een horloge, een jas en een muts van een jas in zouden zitten.
Naar aanleiding hiervan heeft de politie contact opgenomen met het betreffende filiaal van de Jumbo in Leeuwarden. De eigenaar van deze Jumbo heeft verklaard dat de persoon die op 9 maart 2013 was aangehouden door de politie een tas had achtergelaten. Deze tas is hierop overgedragen aan de politie en veiliggesteld. Het betrof een plastic tas van winkelbedrijf Blokker en deze was dichtgeknoopt.De inhoud van de tas is onderzocht en in de tas zaten onder andere een goudkleurig horloge van het merk “Junghans” voorzien van een metalen polsband met serienummer 981750 en een goudkleurig horloge van het merk “Olympic” met een bruine polsband.
Deze horloges zijn getoond aan de zus van het slachtoffer, getuige [zus slachtoffer] en aan de buurvrouw van het slachtoffer, getuige [getuige 2]. Zij herkenden beide het horloge van het merk “Olympic” als eigendom van het slachtoffer.
In de woning van het slachtoffer is een leeg horlogedoosje aangetroffen van het merk “Junghans” met daarop een sticker met het nummer [nummer 1]. Dit nummer komt overeen met het nummer dat op het gouden horloge “Junghans” staat gegraveerd.
De getuige [getuige 4] is gehoord naar aanleiding van een afgeluisterd telefoongesprek tussen hem en verdachte d.d. 20 maart 2013 waarin verdachte aan [getuige 4] vraagt of hij bij hem ‘s nachts kan verblijven. [getuige 4] heeft verklaard dat verdachte, die hij aanspreekt met ‘[verdachte 1]’, de nacht van 7 op 8 maart 2013 bij hem thuis is geweest en dat hij daar op de bank heeft zitten roken. In die nacht heeft verdachte aan [getuige 4] een horloge met een bruin leren bandje van het merk “Actua Dress” gegeven. De zus van het slachtoffer heeft dit horloge herkend als zijnde het eigendom van haar broer.
De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte aangevoerde alternatieve scenario dat hij deze horloges – bij verschillende gelegenheden – heeft gekocht op rommelmarkten op geen enkele wijze aannemelijk is geworden.
d) Herhaaldelijk (pogen tot) pinnen met de pinpas van het slachtoffer
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 5 maart 2013 om 22:07 uur een geldbedrag van € 150,- heeft gepind met de pinpas van het slachtoffer. Verdachte heeft aangevoerd dat hij inderdaad op die dag een geldbedrag van € 150,- van het slachtoffer heeft ontvangen voor bewezen diensten, maar dat het slachtoffer degene is die dit bedrag heeft gepind. De rechtbank is, naar aanleiding van hetgeen zij heeft waargenomen op de camerabeelden van de betreffende pintransactie, alsmede gezien het feit dat de telefoon van verdachte op 5 maart 2013 vlak voor en vlak na de betreffende pintransactie heeft aangestraald op basisstations die in de buurt van de pinautomaat liggen, van oordeel dat verdachte de persoon is geweest die deze transactie verricht heeft.Hieruit concludeert de rechtbank dat verdachte kennis had van de pincode van het slachtoffer.
Op 7 maart 2013 om 12:58 uur is door verdachte met zijn eigen pinpas een saldocheck gedaan bij de pinautomaat gelegen aan de [adres 7] te Den Haag. De ex-vrouw van verdachte, [ex-vrouw verdachte], heeft aangaande de beelden van deze saldocheck verklaard: ‘Dit is [verdachte 1]. Zoals ik hem hier zie, heb ik hem heel vaak gezien. Ik herken ook de jas en de schoenen. Die hadden wij samen gekocht.’De telefoon van verdachte heeft een zendmast in de directe omgeving van deze pinautomaat aangestraald om 12:59 uur.Verdachte draagt op deze beelden witte schoenen.
Op 7 maart 2013 om 21:53 uur is uit dezelfde pinautomaat gelegen aan de [adres 7] € 1.000,- opgenomen van de rekening van het slachtoffer. Om 21:56 uur heeft verdachte met zijn mobiele telefoon gebeld, waarbij zijn telefoon zowel bij aanvang als beëindiging van het gesprek heeft aangestraald op het basisstation [adres 6], welk basisstation in de directe omgeving van de pinautomaat ligt.Uit beelden van de Primera blijkt dat de persoon die deze transactie verricht, witte schoenen draagt.
Vlak daarna, om 22:27 uur, wordt wederom een geldbedrag opgenomen van de rekening van het slachtoffer, te weten een bedrag van € 190,-, uit een geldautomaat die gevestigd is aan de [adres 5] te Den Haag. Op de camerabeelden van de bank is te zien dat deze beelden overeenkomen met de historische verkeersgegevens van de mobiele telefoon van verdachte. Zo is op de beelden te zien dat de man die de transactie uitvoert een inkomende oproep gedurende minimaal 17 seconden laat overgaan en niet beantwoordt. Vervolgens is te zien dat gedurende enkele seconden de man zijn telefoon in zijn jaszak laat zitten. Vervolgens is waarneembaar dat de man zijn mobiele telefoon uit zijn jaszak haalt en gedurende enkele seconden naar zijn hoofd brengt. De historische gegevens hieromtrent komen overeen. De mobiele telefoon van verdachte is gedurende 20 seconden overgegaan, maar wordt niet opgenomen. Vervolgens vindt er enkele seconden geen mobiel telefoonverkeer plaats. Daarna wordt er door de mobiele telefoon van verdachte gedurende 3 seconden geprobeerd uit te bellen. De telefoon van verdachte heeft hierbij het sterkst aangestraald op het basisstation behorende bij de locatie van de geldautomaat.
[ex-vrouw verdachte] heeft verdachte tijdens haar verhoor op 18 april 2013 herkend op de camerabeelden van de Rabobank die beschikbaar zijn van deze laatste pintransactie. Zij heeft hierover verklaard: ‘Ik heb [verdachte 1] gezien. Ik herken zijn schoenen, kleren en zijn G-star jas. Ik herken [verdachte 1] aan zijn bewegingen, ik bedoel hiermee hoe hij loopt. Ik herken [verdachte 1] voor 100%. Op het filmpje zie ik dat hij staat te pinnen, hij beweegt constant, dat doet [verdachte 1] thuis ook.’
Vervolgens vinden om 22:37 uur en om 01:03 nog een pinpoging en een saldocheck plaats. Ook hierbij komen de gegevens van de bank overeen met de historische verkeersgegevens van de mobiele telefoon van verdachte.
De pinpas van het slachtoffer is uiteindelijk op 11 maart 2013 – na nog twee mislukte pogingen tot geldopname -, ingenomen door een pinautomaat aan het [adres 9] te Den Haag ten tijde van een poging een geldbedrag van € 240,- op te nemen. Ook hierbij heeft de telefoon van verdachte vlak na de mislukte pintransactie een zendmast in de buurt van de pinautomaat aangestraald.Nadat de pinpas is veiliggesteld is hierop een partieel DNA-mengprofiel aangetroffen waarbij het DNA-profiel van verdachte op 26 van de 29 DNA-kenmerken overeenkomt met het op de pinas aangetroffen DNA-profiel.
Uit de verzamelde bankgegevens volgt dat verdachte intensief met geld bezig was.
Zo heeft verdachte in de periode van 5 maart 2013 tot en met 12 maart 2013 met regelmaat saldochecks uitgevoerd en pogingen tot geldopnames gedaan. Daarnaast kende verdachte de pincode van het slachtoffer, aangezien hij eerder met de pas van het slachtoffer geld heeft opgenomen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat in het dossier sprake is geweest van doelredeneren van de zijde van de politie omtrent de tijdsverschillen in de verschillende camerabeelden, banktransacties en de telecomgegevens van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de ambtsedig opgemaakte processen-verbaal die zien op de uitleg en correctie van verschillende tijden van camerabeelden en banktransacties en de werkelijke tijden duidelijk zijn opgesteld. De rechtbank ziet geen redenen om niet uit te gaan van deze processen-verbaal.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de pinpas van het slachtoffer heeft gestolen en hiermee op 7 maart 2013 tweemaal een geldbedrag van de bankrekening van het slachtoffer [slachtoffer] heeft opgenomen.
Verdachte is op 7 maart 2013 ’s avonds in de woning van het slachtoffer aanwezig geweest. Er is een dadergerelateerd spoor van verdachte gevonden op de theedoek die om de nek van het slachtoffer was gebonden. Het slachtoffer is om het leven gekomen door geweld op de hals. Daarnaast is DNA van verdachte aangetroffen op het T-shirt dat het slachtoffer droeg en ook op zijn hoofd is DNA van verdachte gevonden. Verdachte had een drietal horloges in zijn bezit die toebehoorden aan het slachtoffer. Op 7 maart 2013 om 21:53 uur heeft verdachte met de pinpas van het slachtoffer een groot geldbedrag opgenomen en vervolgens om 22:27 uur nog een geldbedrag. De rechtbank is op basis van de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de persoon is geweest die op 7 maart 2013 [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het bewijs voor voorbedachte raad ontbreekt. Noch uit het dossier, noch uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg het slachtoffer van het leven heeft beroofd.
Ten aanzien van de gekwalificeerde doodslag overweegt de rechtbank dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte de doodslag heeft gepleegd met het specifieke doel zich het wederrechtelijk toe-eigenen van de goederen van het slachtoffer te verzekeren.
Van deze onderdelen zal de rechtbank verdachte derhalve vrijspreken.
Feit 4 – Woninginbraak [adres 1] Den Haag
Op 11 november 2012 heeft [aangever 1] (hierna: aangever) aangifte gedaan van diefstal uit zijn woning. Hij heeft hierover verklaard dat hij vermoedt dat verdachte de diefstal heeft gepleegd. Verdachte heeft eerder spullen uit de woning van aangever weggenomen. Op zaterdag 10 november 2012 is verdachte voor de woning van aangever verschenen. Aangever heeft verdachte toen door het raam aan de voorzijde van zijn woning te kennen gegeven dat hij verdachte niet meer in zijn woning wilde zien. Verdachte heeft hierop aangegeven hoofdpijn te hebben en heeft een aspirine gevraagd. Aangever heeft hier gehoor aan gegeven en is de keuken in gelopen. Vlak daarna stond verdachte achter aangever in de keuken. Verdachte moet door het raam naar binnen zijn geklommen nu de voordeur dicht was. Op 11 november 2012 is aangever bij verdachte thuis geweest, omdat hij vermoedde dat verdachte zijn fototoestel in zijn bezit had. Hierbij heeft aangever aan verdachte te kennen gegeven dat hij ’s avonds niet thuis zou zijn omdat hij een concert zou bijwonen. ’s Avonds heeft de buurvrouw van aangever geconstateerd dat er glas op de grond lag bij de buurman. Hierop is zij naar het raam gelopen en heeft zij gezien dat het raam verbroken was.Bij de rechter-commissaris heeft aangever een aanvullende verklaring afgelegd waarin hij heeft verklaard dat de dader door het raam naar binnen is gekomen en dat dit hetzelfde raam betreft als het raam waardoor verdachte de dag ervoor naar binnen was gekomen. Ook heeft aangever bij deze verklaring een bijlage overgelegd waarop staat vermeld welke goederen exact zijn weggenomen omdat dit meer goederen bleken te zijn dan aangever in eerste instantie dacht.
Aan de buitenzijde van het raam waardoor de inbreker naar binnen is gegaan, is bloed aangetroffen. Ook is bloed aangetroffen op een kussensloop dat in de slaapkamer van aangever lag.Onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut heeft uitgewezen dat het aangetroffen bloed van verdachte afkomstig is.
Het door verdachte aangevoerde scenario dat hij vaker met bebloede handen in de woning van aangever is geweest, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden.
Dagvaarding II
Diefstal krasloten
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de diefstal van 292 krasloten van de Albert Heij heeft begaan. Zij overweegt hiertoe het volgende.
Op 20 maart 2013 is namens de Albert Heijn door [aangever 2] aangifte gedaan van diefstal van een sealbag met daarin 292 krasloten van de staatsloterij. De sealbag lag in een niet afgesloten lade onder de kassa bij de klantenservice. Om 12:45 uur constateerde een medewerker van de Albert Heijn dat de sealbag niet meer op de gebruikelijke plek lag.
De politie heeft de camerabeelden die door de Albert Heijn zijn gemaakt uitgekeken en daarop is te zien dat een man naar de balie van de klantenservice van de Albert Heijn loopt. De man opent met zijn linkerhand de lade onder de kassa bij de balie van de klantenservice. Hij pakt uit de lade een zwarte plastic tas en loopt vervolgens uit beeld weg. Ook is te zien dat de man een opvallende geruite muts met bontrand draagt.
Deze beelden zijn op TV-west uitgezonden en een verbalisant van de politie Den Haag heeft verdachte ambtshalve herkend op de beelden. Hij heeft daarbij verklaard dat hij op 22 maart 2013 verdachte had aangehouden inzake de dood van [slachtoffer]. Bij de insluitingsfouillering van verdachte zijn toen onder andere 42 krasloten, een muts met een ruitmotief en een bon van de Staatsloterij aangetroffen.
Aan getuige [getuige 5], assistentmanager bij het filiaal van de Albert Heijn aan de [adres 8] in Den Haag, is deze laatste bon getoond. Zij heeft hierover verklaard dat op de bon te lezen valt dat het een bon is van verkooppunt [nummer 2]. Zij heeft verklaard dat dit nummer het verkooppuntnummer van deze Albert Heijn betreft en dat de betreffende bon, die op 19 maart 2013 is opgemaakt, in de sealbag moet hebben gezeten.
Op grond van de hierboven besproken bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de diefstal van 292 krasloten die toebehoren aan de Albert Heijn.