6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en bedreiging, door het slachtoffer vanaf het perron op het spoor te duwen terwijl een trein kwam aanrijden. Door aldus te handelen heeft verdachte een bijzonder gevaarlijke situatie voor het slachtoffer doen ontstaan en haar doodsangst bezorgd. Slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen gaan vaak nog lang gebukt onder de psychische gevolgen daarvan, hetgeen in dit geval ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring, die ter terechtzitting door de jongste rechter is voorgelezen. Dat het slachtoffer de gewelddadige aanval van verdachte heeft overleefd, is een gelukkige omstandigheid, die echter geenszins aan verdachte is te danken.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat het tenlastegelegde overdag op het perron van een druk station heeft plaatsgevonden en meerdere omstanders hiervan getuige zijn geweest. Dergelijke feiten schokken de rechtsorde en versterken in het algemeen de maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid.
Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 9 januari 2014. Hieruit volgt dat verdachte vanaf 2008 meerdere malen in aanraking is gekomen met justitie voor onder meer geweldsdelicten, waarbij sinds een aantal jaren sprake is van een toenemende ernst in het soort delicten. Ten tijde van het plegen van de thans bewezenverklaarde feiten liep verdachte in een proeftijd wegens een veroordeling voor een poging tot diefstal met geweld.
Persoon van verdachte
Psychiater Thomassen heeft, in aanvulling op hetgeen hiervoor onder 5 is weergegeven, gerapporteerd dat het risico op herhaling van feiten als vernieling, bedreiging en diefstal als verhoogd wordt ingeschat. Voor wat betreft delicten, als thans tenlastegelegd, is dit risico moeilijk in te schatten omdat deze delicten gepleegd worden in een manisch psychotische toestand. Een risico verhogende factor is het stoppen met medicatiegebruik in combinatie met stresserende factoren. Verdachte stopte in het verleden uit eigen beweging haar medicatie waarna er binnen een periode van enkele dagen een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld ontstond, aldus Thomassen. Risico verlagend is dat verdachte een zorgzame vader heeft en dat er aanwijzingen zijn dat verdachte in een vroeg stadium kan aangeven dat het niet goed gaat zonder dat al sprake is van gedragsescalatie.
Thomassen adviseert verdachte in het kader van artikel 37 Sr voor de maximale duur van één jaar te plaatsen op een FPA. Verdachte moet tijdens die opname worden ingesteld op de juiste medicatie, die zij levenslang moet blijven slikken. Om dat te bewerkstelligen moet tijdens de opname een signalerings- en crisisplan worden opgesteld, waarin wordt voorzien in een adequaat optreden voor het geval dat verdachte in de toekomst tegen het advies van haar behandelaar in de dosering van haar medicatie verlaagt of stopt met het slikken van medicatie. Na ontslag uit de FPA dient de begeleiding van verdachte vanuit een forensische polikliniek langdurig te worden gecontinueerd. In die ambulante fase is een complicerende factor dat zich de situatie kan voordoen dat verdachte volgens het signaleringsplan moet worden opgenomen, maar dat zelf niet wil. Om te waarborgen dat verdachte ook tegen haar wil kan worden opgenomen is het van groot belang dat, voordat de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis zal zijn beëindigd, in het kader van de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ) een rechterlijke machtiging in de vorm van voorwaardelijk ontslag bij een lopende machtiging dan wel een voorwaardelijke machtiging van kracht is. Bij de beoordeling van een aanvraag van een rechterlijke machtiging moet het delict risico voor delicten, waarvan verdachte nu wordt verdacht, worden meegewogen. Volgens Thomassen beschikt de FPA over de benodigde expertise om het belang van het signaleringsplan te onderkennen en ervoor te zorgen dat dit in de ambulante fase vanuit de bescherming van de BOPZ wordt uitgevoerd. Thomassen acht de maatregel van TBS, gezien het bestaan van een minder verstrekkende mogelijkheid om het recidiverisico te beperken, geen passende maatregel. Nu verdachte zich, als ze manisch psychotisch wordt, niet aan de voorwaarden zal kunnen houden omdat zij dan geen zicht meer heeft op de strekking daarvan, acht Thomassen oplegging van TBS met voorwaarden evenmin aangewezen.
Psycholoog De Jonge komt grotendeels tot dezelfde conclusie en hetzelfde advies als Thomassen. Zij komt op basis van een gestructureerde risicotaxatie middels de HKT-30 test en een klinische inschatting tot de conclusie dat er bij verdachte een hoog risico op herhaling bestaat van impulsief en gewelddadig gedrag als er geen goed risicomanagementplan is. Zij constateert dat steeds sprake is van een zelfde patroon, waarbij het een tijd goed gaat, verdachte vervolgens eigenstandig haar medicatie vermindert of stopt. Zij is hierin moeilijk door (al dan niet professionele) anderen te sturen. Er volgt dan een manisch psychotisch toestandsbeeld, een aantal malen gevolgd door delicten. Ook naar haar mening is TBS met dwangverpleging niet nodig omdat er – mits daarover duidelijke en sluitende afspraken zijn – bij ontregeling voldoende tijd is om preventief in te grijpen.
De rechtbank heeft naast de gedragskundige rapportages tevens kennisgenomen van het rapport van Palier forensische & intensieve zorg d.d. 27 maart 2014, opgesteld door
M. Jochemsen (reclasseringswerker) onder supervisie van C. Smalt (leidinggevende). De reclassering heeft in het rapport een patroon van geweldsdelicten geconstateerd, waarvan de ernst toeneemt. De diverse behandel- en begeleidingstrajecten die verdachte de afgelopen twaalf jaar, al dan niet middels de BOPZ, in intensieve mate zijn aangeboden, hebben niet geleid tot een stabieler psychisch toestandsbeeld. De reclassering acht het risico op recidive, gevaar en letsel hoog, nu op alle in het RISC-profiel genoemde leefgebieden sprake is van criminogene factoren, waarbij met name het emotioneel welzijn en drugsgebruik van invloed zijn. De reclassering acht de aanwezigheid van dit risico vanuit maatschappelijk oogpunt onacceptabel. Daar komt bij dat de reclassering dit risico in het kader van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op de voet van artikel 37 Sr niet kan monitoren. Verdachte is bij de reclassering bekend als een ongrijpbare vrouw, die door gebrek aan ziekte inzicht nauwelijks te begeleiden is, zich op beoordelingsmomenten goed kan presenteren en geen volledige openheid van zaken geeft (bijvoorbeeld over haar eigenhandig gestaakte medicijngebruik sinds augustus 2013). In het licht van de toekomstige onzekerheid rond het al dan niet afgeven van een rechterlijke machtiging (RM), acht de reclassering een zwaardere maatregel geboden en adviseert zij de behandeling van de zaak voor de duur van drie maanden aan te houden teneinde een maatregelenrapport op te kunnen stellen, dan wel observatie in het PBC te gelasten.
De officier van justitie heeft naar aanleiding van bovengenoemde rapportages van Thomassen en De Jonge, aanvullende schriftelijke vragen aan deze gedragsdeskundigen voorgelegd. Deze vragen zijn door Thomassen en De Jonge bij aanvullende rapporten van respectievelijk 17 april en 22 april 2014 schriftelijk beantwoord. De hoofdlijn van hun adviezen is daarin hetzelfde gebleven.
Onderzoek ter terechtzitting
Thomassen is ter terechtzitting van 22 april 2014 als deskundige gehoord. Hij heeft desgevraagd toegelicht dat eerst over een periode van ongeveer vier maanden kan worden bezien of er bij verdachte nog restverschijnselen bestaan die zouden duiden op een schizoaffectieve, in plaats van een bipolaire stoornis. Het verschil hiertussen is in zoverre van belang, dat van iemand met een schizoaffectieve stoornis moeilijker kan worden verwacht dat hij de aanvraag voor een voorwaardelijke RM ondersteunt, vanwege chronische beperkingen. Volgens Thomassen komt er, ondanks de door verdachte ter terechtzitting getoonde goede voornemens voor wat betreft het levenslang continueren van haar medicijngebruik en het zich houden aan eventuele op te leggen voorwaarden, op korte of lange termijn een periode waarin verdachte haar standpunt hierover zal wijzigen en mogelijk zal terugkomen van haar eerdere toezeggingen. Om dit risico voor de lange termijn uit te bannen, zal na het intramurale verblijf op de FPA, het signaleringsplan met de daarin opgenomen voorwaarden moeten worden nageleefd, met als stok achter de deur een afgegeven voorwaardelijke RM die de eerste keer na een half jaar en vervolgens jaarlijks moet worden getoetst. Thomassen heeft voorts nogmaals benadrukt dat vanuit psychiatrisch oogpunt een behandeling in het kader van de BOPZ meer passend is bij de problematiek van verdachte.
De eveneens ter terechtzitting van 22 april 2014 verschenen deskundige De Jonge heeft desgevraagd aangegeven zich aan te sluiten bij hetgeen Thomassen naar voren heeft gebracht.
C.E. Tempelman is ter terechtzitting van 22 april 2014 namens de reclassering verschenen en als deskundige gehoord. Zij heeft desgevraagd herhaald dat de reclassering, anders dan bij de maatregel ex artikel 37 Sr, bij een TBS maatregel wel toezicht kan blijven houden op verdachte en dat dit toezicht een andere invalshoek heeft dan het toezicht dat door een behandelaar die het signaleringsplan ‘bewaakt’. Bij het toezicht door de reclassering krijgt de bescherming van de maatschappij tegen recidive meer aandacht.
De rechtbank acht zich op basis van voornoemde (aanvullende) rapporten en de toelichting van de rapporteurs ter terechtzitting van 22 april 2014, voldoende geïnformeerd over de persoonlijkheid en de geestvermogens van de verdachte voorafgaand aan en ten tijde van het tenlastegelegde.
De maatregel
De bij verdachte geconstateerde stoornis, bezien in relatie tot de bewezenverklaarde feiten, brengt mee dat oplegging van een strafrechtelijke vrijheidsbenemede maatregel gerechtvaardigd is. Over de vraag welke maatregel passend en geboden is, overweegt de rechtbank, tegen de achtergrond van het voorgaande en alle feiten en omstandigheden afwegende, als volgt.
Er is bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een bipolaire, dan wel schizoaffectieve stoornis en cannabis afhankelijkheid, waarmee de door haar gepleegde strafbare feiten samenhangen. Er moet, mede gelet op de eerdere veroordelingen van verdachte voor soortgelijke feiten, ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een (gewelds)misdrijf zal plegen indien voor deze problematiek geen oplossing wordt gevonden.
De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of verdachte ter beschikking dient te worden gesteld (TBS met dwangverpleging of met voorwaarden) of dat kan worden volstaan met een maatregel ex artikel 37 Sr.
Maatregel op de voet van artikel 37 Sr
Zoals hiervoor onder 3.4.1 is overwogen, acht de rechtbank een poging doodslag bewezen. Mede gelet op de Justitiële Documentatie – is ten aanzien van verdachte sprake van toenemend agressief gedrag met een toenemende ernst van de delicten. Daar komt bij dat de verdachte kampt met een cannabisverslaving, die mogelijk een slechte invloed heeft op haar ziektebeeld. Verdachte is in het verleden herhaaldelijk – sinds 2002 nagenoeg jaarlijks – (kortdurend) opgenomen geweest zonder positief resultaat wat betreft haar ziektebeeld, nu zij steeds opnieuw – vaak als gevolg van medicatie ontrouw – ontregeld raakte en meermalen heeft gerecidiveerd.
Uit hetgeen door de deskundigen in de rapporten en ter terechtzitting naar voren is gebracht blijkt dat het advies voor de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van (maximaal) een jaar hoofdzakelijk is gebaseerd op de verwachting dat verdachte kan worden ingesteld op medicatie, dat een zogenoemd signaleringsplan kan worden opgesteld en dat ter vermijding van toekomstige risico’s met een (voorwaardelijke) RM kan worden ingegrepen.
De rechtbank is echter van oordeel dat oplegging van deze maatregel en het door de deskundigen beoogde traject na afloop van de ambulante fase een groot aantal onzekerheden bevat en daarmee een groot risico vormt met het oog op de beveiliging van de maatschappij. Zelfs indien ervan wordt uitgegaan (op dit moment is volgens de deskundigen nog niet met zekerheid te zeggen of volledige stabilisatie zal worden bereikt) dat verdachte binnen de duur van de maatregel (weer) ingesteld zal zijn op medicatie, blijft het risico aanwezig dat verdachte terugvalt zonder dat er – ook met een signaleringsplan – tijdig en adequaat kan worden ingegrepen. Immers, de mogelijkheid tot een (onvrijwillige) opname hangt dan af van het signaleren van de decompensatie van verdachte (welke decompensatie volgens Thomassen al binnen enkele dagen kan plaatsvinden), zowel als van een al dan niet afgegeven RM. De deskundigen hebben desgevraagd aangegeven dat het – mede gelet op de huidige differentiaal diagnose – onzeker is of en in hoeverre verdachte in de toekomst in staat zal zijn om zich aan haar eerdere toezeggingen en eventueel op te leggen voorwaarden te houden. Voorts staat volgens de deskundigen vast dat verdachte, al dan niet op langere termijn, op enig moment zal terugkomen van haar toezegging voor wat betreft het levenslang continueren van haar medicijngebruik.
Ook acht de rechtbank gelet op het voorgaande onzeker of de decompensatie van verdachte in een voldoende vroeg stadium door haar omgeving en/of behandelaars zal worden opgemerkt. Verdachte heeft verklaard voorafgaand aan het onderhavige delict sinds augustus 2013 – ofwel ruim vier maanden – haar medicijnen niet meer te hebben geslikt. Dit heeft pas in een laat stadium van de doorgemaakte manisch psychotische periode – en dus kort voor het plegen van het onderhavige delict – geleid tot een vergeefse poging om escalatie te voorkomen.
De rechtbank overweegt dat de basis voor een goed functionerende RM daarmee zeer smal wordt.
Daarnaast ontbreekt in het BOPZ kader ieder strafrechtelijk toezicht op verdachte door de reclassering of het openbaar ministerie. De deskundigen hebben bij hun advies voor de maatregel op de voet van artikel 37 Sr vanuit hun professie de behandeling van verdachte centraal gesteld. De rechtbank is echter van oordeel dat in deze procedure (waarin de poging tot doodslag bewezen is verklaard) de beveiliging van de maatschappij voorop moet staan en dat deze onvoldoende is gewaarborgd door de oplegging van deze maatregel.
De TBS maatregel
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of aan verdachte TBS in voorwaardelijke vorm, dan wel TBS met dwangverpleging dient te worden opgelegd. In dat kader overweegt de rechtbank, in het licht van hetgeen de deskundigen over het ziektebeeld van verdachte hebben gerapporteerd, dat een TBS met voorwaarden vroeg of laat zal stranden omdat verdachte niet in staat zal zijn om zich aan de voorwaarden te (blijven) houden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte in het verleden veelal weigerachtig is geweest met het innemen van medicatie en onvoldoende ziekte inzicht heeft. De rechtbank is dan ook, in lijn met het standpunt van de reclassering, van oordeel dat oplegging van TBS met dwangverpleging geboden is, omdat dit de enige maatregel is die de beveiliging van de maatschappij voldoende waarborgt.
Aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de maatregel van TBS is voldaan nu de onder feit 1 primair en 2 bewezenverklaarde feiten misdrijven betreffen als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1, Sr. Tijdens het begaan van deze feiten bestond bij verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is niet vereist dat twee gedragsdeskundigen het opleggen van een TBS maatregel adviseren. Artikel 37, tweede lid, Sr schrijft slechts voor dat door twee gedragsdeskundigen een advies wordt uitgebracht; de wet stelt geen eisen aan de inhoud van dit advies.
De rechtbank is tevens van oordeel dat de maatregel van TBS met dwangverpleging behalve noodzakelijk ook proportioneel is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de ernst van de bewezenverklaarde feiten (met name de poging tot doodslag) en het delict patroon waarbij sprake is van een toenemende ernst.
De rechtbank overweegt ten slotte uitdrukkelijk dat de TBS met dwangverpleging ook wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Om die reden zal, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, Sr, een totale duur van de maatregel van meer dan vier jaren niet op voorhand uitgesloten zijn.