ECLI:NL:RBDHA:2014:5626
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de vordering tot verval van instantie in een civiele procedure
In de civiele procedure tussen Unicom cs en [A] cs heeft de rechtbank Den Haag op 7 mei 2014 uitspraak gedaan over de vordering tot verval van instantie. De zaak betreft een geschil tussen verschillende besloten vennootschappen, waarbij Unicom Amsterdam B.V. en Unicom Utrecht B.V. als eiseressen in conventie optreden tegen Unicom Den Haag Centrum B.V. en Unicom Den Haag B.V. als gedaagden in conventie. De rechtbank had eerder op 2 november 2011 bepaald dat er een deskundigenonderzoek moest plaatsvinden, maar partijen hebben hier tot op heden geen gebruik van gemaakt. Op 5 maart 2014 hebben [A] cs verzocht om de zaak te plaatsen voor het vorderen van verval van instantie, wat door de rechtbank is ingewilligd. Tijdens de rolzitting op 26 maart 2014 hebben [A] cs verval van instantie gevorderd, maar Unicom cs hebben zich daartegen verweerd.
De rechtbank overweegt dat, hoewel de proceshandeling waarvoor de zaken staan langer dan twaalf maanden niet is verricht, niet is voldaan aan de vereisten van artikel 251 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank stelt vast dat [A] cs ook in de gelegenheid zijn gesteld zich uit te laten over het deskundige-onderzoek, maar dit niet hebben gedaan. Hierdoor kunnen zij niet worden beschouwd als wederpartij van de partij die de proceshandeling moet verrichten. De rechtbank concludeert dat verval van instantie niet kan worden verklaard, omdat [A] cs niet aan de voorwaarden voldoen. De overige stellingen van partijen blijven onbesproken. De rechtbank verwijst de zaken naar de rolzitting van 4 juni 2014, zodat partijen zich kunnen uitlaten over het deskundige-bericht, zoals eerder bepaald. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot het eindvonnis in beide zaken.