ECLI:NL:RBDHA:2014:5626

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
C-09-309662 - HA ZA 08-1334
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot verval van instantie in een civiele procedure

In de civiele procedure tussen Unicom cs en [A] cs heeft de rechtbank Den Haag op 7 mei 2014 uitspraak gedaan over de vordering tot verval van instantie. De zaak betreft een geschil tussen verschillende besloten vennootschappen, waarbij Unicom Amsterdam B.V. en Unicom Utrecht B.V. als eiseressen in conventie optreden tegen Unicom Den Haag Centrum B.V. en Unicom Den Haag B.V. als gedaagden in conventie. De rechtbank had eerder op 2 november 2011 bepaald dat er een deskundigenonderzoek moest plaatsvinden, maar partijen hebben hier tot op heden geen gebruik van gemaakt. Op 5 maart 2014 hebben [A] cs verzocht om de zaak te plaatsen voor het vorderen van verval van instantie, wat door de rechtbank is ingewilligd. Tijdens de rolzitting op 26 maart 2014 hebben [A] cs verval van instantie gevorderd, maar Unicom cs hebben zich daartegen verweerd.

De rechtbank overweegt dat, hoewel de proceshandeling waarvoor de zaken staan langer dan twaalf maanden niet is verricht, niet is voldaan aan de vereisten van artikel 251 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank stelt vast dat [A] cs ook in de gelegenheid zijn gesteld zich uit te laten over het deskundige-onderzoek, maar dit niet hebben gedaan. Hierdoor kunnen zij niet worden beschouwd als wederpartij van de partij die de proceshandeling moet verrichten. De rechtbank concludeert dat verval van instantie niet kan worden verklaard, omdat [A] cs niet aan de voorwaarden voldoen. De overige stellingen van partijen blijven onbesproken. De rechtbank verwijst de zaken naar de rolzitting van 4 juni 2014, zodat partijen zich kunnen uitlaten over het deskundige-bericht, zoals eerder bepaald. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot het eindvonnis in beide zaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

Vonnis in gevoegde zaken van 7 mei 2014

in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/09/309662 / HA ZA 08-1334 van
1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNICOM AMSTERDAM B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNICOM UTRECHT B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie en in het incident,
advocaat mr. M. Spaa te Voorburg,
tegen
1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNICOM DEN HAAG CENTRUM B.V.,
gevestigd te Den Haag,
2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNICOM DEN HAAG B.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie en in het incident,
advocaat mr. K.C. Mensink te Den Haag,
en in de gevoegde zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/311184 / HA ZA 08-1620 van
1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNICOM AMSTERDAM B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNICOM UTRECHT B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie en in het incident,
advocaat mr. M. Spaa te Voorburg,
tegen
1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNICOM DEN HAAG B.V.,
gevestigd te Den Haag,
2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNICOM DEN HAAG CENTRUM BV,
gevestigd te Den Haag,
3.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ATOMIC HOLDING B.V.,
gevestigd te Den Haag,
4.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CHINESE TELECOMMUNICATIE GROOTGEBRUIKERS (CTG) B.V.,
handelend onder de naam GSM Shop Group,
gevestigd te Den Haag,
5.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SNC MEDIA B.V.,
gevestigd te Den Haag,
6.
[A],
roepnaam [A],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie en in het incident,
advocaat mr. K.C. Mensink te Den Haag.
In beiden zaken zullen eiseressen in conventie/verweersters in reconventie hierna worden aangeduid als 'Unicom cs' en gedaagden in conventie/eisers in reconventie als '[A] cs'.

OVERWEGINGEN

In beide zaken, in conventie en in reconventie
1.
Bij tussenvonnis van 2 november 2011 heeft de rechtbank - zowel in conventie als in reconventie - bepaald dat een deskundige-onderzoek zal moeten plaatsvinden. In verband daarmee is de zaak - onder aanhouding van iedere verdere beslissing - verwezen naar de rolzitting van 14 december 2011, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich, zo mogelijk na onderling overleg, uit te laten over dat onderzoek. Partijen hebben daarvan nog steeds geen gebruik gemaakt. Na een aantal aanhoudingen voor bepaalde tijd, is de zaak op de rolzitting van 21 maart 2012 verwezen naar de parkeerrol.
2.
Op 5 maart 2014 hebben [A] cs verzocht om de zaak op de rolzitting van 26 maart 2014 te plaatsen voor het vorderen van verval van instantie. [A] cs hebben daarvan aanzegging gedaan aan (de advocaat van) Unicom cs. De rechtbank/rolrechter heeft dat verzoek van [A] cs ingewilligd.
3.
Op de rolzitting van 26 maart 2014 hebben [A] cs - naar de rechtbank begrijpt zowel in conventie als in reconventie - verval van instantie gevorderd. Nadat Unicom cs zich daartegen - op diezelfde zitting - hadden verweerd, is vonnis bepaald.
4.
[A] cs en Unicom cs hebben in het kader van de onderhavige kwestie gedebatteerd over het wel of niet meer bestaan van bepaalde partijen als gevolg van hun ontbinding. Die discussie kan echter buiten beschouwing blijven bij de beoordeling van de vordering van [A] cs tot verval van instantie, aangezien de juistheid van de stellingen van partijen dienaangaande daarvoor niet van belang is. In een geval, zoals de onderhavige, waarin een procedure tegen een rechtspersoon is aangevangen vóór het tijdstip van haar ontbinding en van de vereffening van haar vermogen, kan de procedure tegen die rechtspersoon immers worden voortgezet (HR 11-01-2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9762).
5.
Vaststaat dat de proceshandeling waarvoor de zaken staan - uitlating over het te verrichten deskundige-onderzoek - langer dan twaalf maanden niet is verricht. Echter, de rechtbank is van oordeel dat niet is voldaan aan één van de overige vereisten die artikel 251 lid 1 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering ('Rv') stelt. Nu ook [A] cs bij tussenvonnis van 2 november 2011 in de gelegenheid zijn gesteld zich uit te laten over het deskundige-onderzoek en dit tot op heden niet hebben gedaan (en dus evenzeer “aan zet” zijn in de procedure), kunnen zij niet worden beschouwd als wederpartij van de partij die de proceshandeling moet verrichten als bedoeld in genoemd artikellid. De strekking van verval van instantie brengt met zich dat slechts de partij die in de hoofdzaak niet aan het woord is met succes verval van instantie kan vorderen. Verval van instantie zou slechts kunnen volgen, indien [A] cs zich al wel zouden hebben uitgelaten over het deskundige-bericht en Unicom cs dit zouden hebben nagelaten zonder redelijke rechtvaardiging. Daarbij weegt mee dat uit het vonnis van 2 november 2011 blijkt dat onderling overleg voor het nemen van de akte uitlating geen noodzakelijke voorwaarde wordt geacht ("zo mogelijk na onderling overleg") en [A] cs niet hebben aangevoerd dat dit desalniettemin anders moet worden gezien. Nu ook [A] cs dus nog geen akte uitlating hebben genomen, zal de rechtbank - mede gezien de terughoudendheid die haar bij het beoordelen van vorderingen tot verval van instantie past in verband met (onder meer) het ingrijpende karakter ervan - niet verklaren dat de instantie is vervallen. De overige stellingen van partijen kunnen dan ook onbesproken blijven. Nu vooralsnog na de verwijzing naar de rol van 26 maart 2014 geen eenduidig verzoek tot verwijzing naar de parkeerrol is gedaan, dient de rechtbank de zaken naar de rolzitting van 4 juni 2014 te verwijzen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten als is beslist in het tussenvonnis van 2 november 2011. De beslissing over de proceskosten zal worden aangehouden tot eindvonnis in beide zaken.
4.
De beslissing
De rechtbank:
In beide zaken, in conventie en in reconventie
- verwijst beide zaken naar de rolzitting van 4 juni 2014, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het deskundige-bericht als bepaald in het tussenvonnis van 2 november 2011;
- houdt de beslissing over de proceskosten aan tot eindvonnis in beide zaken.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2014. [1]

Voetnoten

1.jvl