ECLI:NL:RBDHA:2014:5629

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
C-09-460890
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot staking van tenuitvoerlegging van een executiebevel in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 april 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en de Staat der Nederlanden. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. U. Ural, vorderde de Staat te verbieden tot tenuitvoerlegging van een executiebevel en de executie te staken. Eiser was veroordeeld tot een schadevergoedingsmaatregel van € 30.448,68, welke was omgezet in vervangende hechtenis. Eiser stelde dat hij niet in staat was om aan de betalingsverplichtingen te voldoen, en dat de executie onrechtmatig was, omdat hij tijdelijke betalingsonmacht had. Eiser had meerdere pogingen ondernomen om een betalingsregeling te treffen met het CJIB, maar deze waren afgewezen.

De Staat, vertegenwoordigd door mr. W.M. Limborgh, voerde verweer en stelde dat de executie van de schadevergoedingsmaatregel wettelijk verplicht was, ook al was eiser tijdelijk niet in staat om te betalen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de weigering van het CJIB om een langere betalingstermijn toe te staan niet kennelijk onredelijk was. Eiser had een betalingsregeling van € 250,-- per maand aangeboden, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat dit bedrag niet voldoende was om binnen een redelijke termijn aan de verplichtingen te voldoen. De voorzieningenrechter wees de vordering van eiser af en veroordeelde hem in de kosten van het geding.

De uitspraak benadrukt de wettelijke verplichtingen rondom de tenuitvoerlegging van schadevergoedingsmaatregelen en de beleidsvrijheid van het CJIB in de uitvoering daarvan. De voorzieningenrechter concludeerde dat de persoonlijke omstandigheden van eiser niet voldoende waren om af te wijken van de gebruikelijke betalingsvoorwaarden, en dat de Staat voldoende rekening had gehouden met de situatie van eiser.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/460890 / KG ZA 14/217
Vonnis in kort geding van 16 april 2014
in de zaak van
[eiser],
domicilie kiezende te [plaatsnaam],
eiser,
advocaat mr. U. Ural te Enschede,
tegen:
de Staat der Nederlanden, het Ministerie van Veiligheid en Justitie,
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. W.M. Limborgh te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘eiser’ en ‘de Staat’.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 9 april 2014 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
Bij onherroepelijk vonnis van 20 juli 2011 (hierna: het vonnis) heeft de politierechter in de rechtbank Almelo eiser veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en tot een werkstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis. Voorts heeft de politierechter aan eiser een schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor een bedrag van € 30.448,68 te vervangen door 187 dagen hechtenis.
1.2.
Op 21 oktober 2013 is een waarschuwing tenuitvoerlegging vervangende hechtenis naar eiser gezonden.
1.3.
Bij brief van 7 januari 2014 heeft eiser het CJIB verzocht een betalingsregeling met hem te treffen voor € 50,-- per maand. Dat aanbod heeft het CJIB afgewezen.
1.4.
Eiser zit sinds 9 januari 2014 de aan de schadevergoedingsmaatregel gekoppelde hechtenis uit.
1.5.
Bij brief van 21 februari 2014 is namens eiser een betalingsregeling aangeboden inhoudende dat een bedrag van € 250,-- per maand zou worden afbetaald. Dat voorstel is niet geaccepteerd.
1.6.
Het openstaande bedrag van de schadevergoedingsmaatregel is thans € 36.556,42.

2.Het geschil

2.1.
Eiser vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te verbieden tot tenuitvoerlegging van het executiebevel over te gaan en te gebieden de executie te staken en gestaakt te houden.
2.2.
Daartoe voert eiser het volgende aan. Executie van het vonnis is onrechtmatig, althans levert misbruik van recht op. Er is geen sprake van betalingsonwil maar van (tijdelijke) betalingsonmacht. Daarmee schiet de vervangende hechtenis die eiser ondergaat volstrekt voorbij aan het doel van de wetgeving. Het doel van de vervangende hechtenis is immers het bewegen tot betaling binnen de daarvoor gestelde termijn.
Eiser heeft meermaals contact gezocht met het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) om een betalingsregeling te treffen, maar het CJIB stelt conform de “Aanwijzing executie” dermate hoge financiële voorwaarden en korte betaaltermijnen dat eiser niet in staat is daaraan te voldoen. In dit geval dient – gelet op de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van eiser – van de betalingstermijn zoals genoemd in de Aanwijzing executie te worden afgeweken. Eiser heeft naast de schuld aan het CJIB nog vele andere schulden. Eiser heeft ook een omgangsregeling met zijn zoon. Indien de executie wordt voortgezet, kan die regeling niet door eiser worden nagekomen. Daarnaast dreigt eiser bij voortzetting van de executie zijn huurwoning kwijt te raken.
Eiser is voldoende in staat om inkomen te genereren. Indien de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis wordt verboden, bestaat er thans voldoende uitzicht op volledige betaling van de schadevergoedingsmaatregel.
2.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
Vooropgesteld wordt dat in het wettelijk stelsel ligt besloten dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen – zoals in het onderhavige geval – geen rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag, maar ook ten uitvoer moet worden gelegd en wel zo spoedig mogelijk. Een en ander geldt ook voor de executie van een opgelegde schadevergoedingsmaatregel, met dien verstande dat uitstel van betaling kan worden verleend, dan wel betaling in termijnen kan worden toegestaan. In opdracht van het OM is het CJIB belast met de executie van een dergelijke maatregel. De wijze waarop het CJIB dat doet, is vastgelegd in de “Aanwijzing executie” (Staatscourant 2013, 5107). Aan het CJIB komt bij de tenuitvoerlegging van schadevergoedingsmaatregelen en de daaraan verbonden vervangende hechtenis een ruime beleidsvrijheid toe. Dat brengt mee dat zijn handelen in kort geding slechts terughoudend kan worden getoetst.
3.2.
Eiser heeft ter zitting verder niet meer weersproken dat – zoals de Staat aanvoert – de betalingsonmacht aan zijn zijde de tenuitvoerlegging niet onrechtmatig maakt, nu de wetgever onder ogen heeft gezien dat vervangende hechtenis ook ten uitvoer moet worden gelegd in situaties waarin de veroordeelde niet in staat is de schadevergoedingsmaatregel te voldoen. Eiser stelt zich op het standpunt dat het CJIB ten onrechte heeft geweigerd hem een langere betalingstermijn toe te staan dan gebruikelijk is volgens de Aanwijzing executie.
3.3.
Volgens de Aanwijzing executie – waarvan het beleid op zichzelf hier niet ter discussie staat – moet uitzicht bestaan op volledige voldoening van de schadevergoedingsmaatregel. De termijn waarbinnen volledige betaling moet zijn gerealiseerd is in beginsel maximaal twaalf maanden. In bijzondere gevallen kan de termijn worden verlengd tot maximaal 36 maanden. Dit is echter alleen mogelijk indien binnen de afgesproken termijn betaling van de gehele vordering aannemelijk is. Slechts in uitzonderingsgevallen kan van de termijn van 36 maanden worden afgeweken en wordt in het individuele geval maatwerk toegepast. Ook in dat geval moet uitzicht bestaan op voldoening van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel binnen een redelijke termijn.
3.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de weigering van CJIB een betalingsregeling met eiser te treffen niet kennelijk onredelijk is. Eiser heeft laatstelijk aangeboden € 250,-- per maand af te lossen. Dat aanbod heeft hij op zitting herhaald en daarbij aangegeven dat een hoger maandelijks aflossingsbedrag voor hem niet haalbaar is. Met een aflossing van € 250,-- per maand zou het twaalf jaar duren voor het volledige bedrag van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel is afbetaald. Dat is een aanzienlijk langere termijn dan de hiervoor genoemde maximale termijn van 36 maanden en het oordeel van de Staat dat die termijn niet als een redelijke termijn kan worden beschouwd, is niet onbegrijpelijk. De Staat heeft ter zitting verklaard dat in dit specifieke geval een termijn van zes jaar voor het CJIB de maximaal aanvaardbare termijn vormt. Geoordeeld wordt dat het CJIB met die termijn voldoende tegemoet is gekomen aan de persoonlijke omstandigheden van eiser en dat
het CJIB niet gehouden is de betalingstermijn nog verder op te rekken. De vordering van eiser zal dan ook worden afgewezen.
3.5.
Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.424,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 608,-- aan griffierecht;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2014.
hvd