ECLI:NL:RBDHA:2014:5634
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- H.F.M. Hofhuis
- Rechtspraak.nl
Vordering tot onmiddellijke invrijheidsstelling in kort geding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2014 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, thans gedetineerd, vorderde om onmiddellijk in vrijheid te worden gesteld. Eiser was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur, die omgezet kon worden in 75 dagen jeugddetentie indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. Na het niet uitvoeren van de taakstraf, heeft de advocaat-generaal op 7 mei 2013 een bevel tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis van 66 dagen afgegeven. Eiser heeft hiertegen een gratieverzoek ingediend en stelt dat de kennisgeving van het bevel niet volgens de wettelijke voorschriften aan hem is betekend, waardoor hij zich zonder geldige rechtsgrond in detentie bevindt.
De Staat, als gedaagde partij, heeft verweer gevoerd en betoogd dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat hij een bezwaarschrift had kunnen indienen tegen de omzettingsbeslissing. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat hij de mogelijkheid om de rechtmatigheid van de omzettingsbeslissing te toetsen in een bezwaarschriftprocedure niet heeft benut. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat, zelfs als de betekeningsvoorschriften niet zijn nageleefd, dit gebrek eenvoudig hersteld kan worden, waardoor eiser feitelijk geen belang heeft bij zijn vordering.
Eiser is veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn begroot op € 1.424,--, en de kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad. De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste procedures en de gevolgen van het niet indienen van een bezwaarschrift.