In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een aanbestedingsprocedure, heeft de Rechtbank Den Haag op 24 april 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen JBM Koeriers B.V. en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Defensie. JBM vorderde dat de opdracht voor perceel 2 van de aanbesteding aan haar zou worden gegund, dan wel dat de inschrijvingen van JBM en PostNL opnieuw beoordeeld zouden worden. JBM stelde dat de inschrijving van PostNL niet-marktconform was, omdat deze een aanzienlijk lagere prijs had aangeboden voor de dienst 'Haalservice'. De rechtbank oordeelde dat aanzienlijke prijsverschillen inherent zijn aan aanbestedingsprocedures en dat de inschrijvers hun prijzen baseren op hun eigen inschattingen. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheid dat de inschrijvers verschillende verwachtingen hadden over de benodigde middelen niet automatisch leidde tot de conclusie dat een van hen niet-marktconform had ingeschreven.
De rechtbank behandelde ook de vraag of de gunningssystematiek van de aanbesteding deugdelijk was. JBM betoogde dat de negatieve score die zij had behaald op het onderdeel Haalservice onterecht was, maar de rechtbank oordeelde dat de gekozen gunningssystematiek niet onredelijk was, ook al waren er slechts twee geldige inschrijvingen. De rechtbank wees de vorderingen van JBM af, oordeelde dat de inschrijving van PostNL niet ongeldig was en dat de gunningssystematiek niet in strijd was met de aanbestedingsregels. JBM werd veroordeeld in de proceskosten van zowel de Staat als PostNL.
Deze uitspraak benadrukt het belang van marktconformiteit in aanbestedingsprocedures en de ruimte die inschrijvers hebben om hun prijzen te bepalen op basis van hun eigen inschattingen en ervaringen. De rechtbank bevestigde dat aanzienlijke prijsverschillen niet automatisch duiden op niet-marktconformiteit, en dat de gunningssystematiek van de aanbestedende dienst niet ter discussie kan worden gesteld op basis van niet-uitgekomen verwachtingen.