ECLI:NL:RBDHA:2014:5696

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2014
Publicatiedatum
9 mei 2014
Zaaknummer
C-09-460907
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanbesteding en marktconformiteit van prijzen in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een aanbestedingsprocedure, heeft de Rechtbank Den Haag op 24 april 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen JBM Koeriers B.V. en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Defensie. JBM vorderde dat de opdracht voor perceel 2 van de aanbesteding aan haar zou worden gegund, dan wel dat de inschrijvingen van JBM en PostNL opnieuw beoordeeld zouden worden. JBM stelde dat de inschrijving van PostNL niet-marktconform was, omdat deze een aanzienlijk lagere prijs had aangeboden voor de dienst 'Haalservice'. De rechtbank oordeelde dat aanzienlijke prijsverschillen inherent zijn aan aanbestedingsprocedures en dat de inschrijvers hun prijzen baseren op hun eigen inschattingen. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheid dat de inschrijvers verschillende verwachtingen hadden over de benodigde middelen niet automatisch leidde tot de conclusie dat een van hen niet-marktconform had ingeschreven.

De rechtbank behandelde ook de vraag of de gunningssystematiek van de aanbesteding deugdelijk was. JBM betoogde dat de negatieve score die zij had behaald op het onderdeel Haalservice onterecht was, maar de rechtbank oordeelde dat de gekozen gunningssystematiek niet onredelijk was, ook al waren er slechts twee geldige inschrijvingen. De rechtbank wees de vorderingen van JBM af, oordeelde dat de inschrijving van PostNL niet ongeldig was en dat de gunningssystematiek niet in strijd was met de aanbestedingsregels. JBM werd veroordeeld in de proceskosten van zowel de Staat als PostNL.

Deze uitspraak benadrukt het belang van marktconformiteit in aanbestedingsprocedures en de ruimte die inschrijvers hebben om hun prijzen te bepalen op basis van hun eigen inschattingen en ervaringen. De rechtbank bevestigde dat aanzienlijke prijsverschillen niet automatisch duiden op niet-marktconformiteit, en dat de gunningssystematiek van de aanbestedende dienst niet ter discussie kan worden gesteld op basis van niet-uitgekomen verwachtingen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/460907 / KG ZA 14/221
Vonnis in kort geding van 24 april 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JBM Koeriers B.V.,
statutair gevestigd te Leiden,
eiseres,
advocaat mr. P.D. van der Kooi te Leiden,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Defensie, Commando DienstenCentra),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.L.M. de Graaf te Den Haag.
waarin is tussengekomen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PostNL Pakketten Benelux B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
advocaat mr. J.F. van Nouhuys te Rotterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘JBM’, ‘de Staat’ en ‘PostNL’.

1.Het incident tot tussenkomst

PostNL heeft gevorderd te mogen tussenkomen in de procedure tussen JBM en de Staat. Ter zitting van 15 april 2014 hebben JBM en de Staat verklaard geen bezwaar te hebben tegen de tussenkomst. PostNL is vervolgens toegelaten als tussenkomende partij, aangezien zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij daarbij voldoende belang heeft. Voorts is niet gebleken dat de toewijzing van de gevorderde tussenkomst in de weg staat aan de vereiste spoed bij dit kort geding en de goede procesorde in het algemeen.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 15 april 2014 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Op 6 december 2013 heeft de afdeling Verwerving & Contracten van de Divisie Facilitair & Logistiek, Vraag & Aanbod Management van het Commando DienstenCentra van het Ministerie van Defensie (hierna: CDC) een Aanbestedingsleidraad gepubliceerd voor de “Internationale Post en Pakketpost binnen- en buitenland Ministerie van Defensie”. De opdracht betreft het afsluiten van een raamovereenkomst met betrekking tot het bezorgen van post en pakketpost, verdeeld over de percelen Internationale post (Perceel 1) en Pakketpost binnen- en buitenland (Perceel 2).
2.2.
In de Aanbestedingsleidraad staat onder meer vermeld:
3.3 Prijzen
Inschrijver dient prijzen aan te bieden door het Prijsinvulformulier volledig en zonder voorbehoud in te vullen en bij de Inschrijving te voegen, conform Bijlage 6 ‘Prijsinvulformulier’. De Inschrijver zal prijzen aanbieden in Euro’s, exclusief BTW.

U offreert uitsluitend marktconforme (handelsgebruikelijke en realistische) prijzen. Dat betekent onder meer dat u gebruikelijke prijzen offreert die gebaseerd zijn op normale kostprijzen met redelijke kortingen en winstmarges;
(...)
5.2
Gunningcriteria
Voldoet de Inschrijver aan alle Eisen, dan zal de Inschrijving verder inhoudelijk worden beoordeeld aan de hand van de (sub)gunningcriteria. Op basis van de totale beoordeling wordt een rangorde bepaald, waarbij de Economisch Meest Voordelige Inschrijving voor gunning in aanmerking komt.
(...)
5.2.1
Prijs
In Bijlage 6 van deze Aanbestedingsleidraad is een bijlage “Prijsinvulformulier” opgenomen. (...)
Voor criterium prijs is voor Perceel 1 een maximum score van 600 punten en voor Perceel 2 een maximale score van 600 punten te behalen.
De volgende formule is van toepassing:
Score = (1-((Prijs Inschrijver – Prijs meest gunstige)/Prijs meest gunstige)) X maximum aantal punten
5.2.2
Kwaliteit
Het programma van Eisen en wensen (Hoofdstuk 6) vermeldt naast de minimumeisen ook een vijftal wensen.
De op de wensen verstrekte gegevens worden beoordeeld op de mate waarin c.q. de wijze waarop de Inschrijvers ten opzichte van elkaar voldoen aan de wens. De mate waarin een Inschrijver, in vergelijking met ander Inschrijvers aan een wens voldoet, wordt uitgedrukt in een cijfer variërend 1 tot en met 10. Waarbij zoals hieronder beschreven de beste altijd een 10 ontvangt en de minst goede altijd een 1.
Wijze van beoordelenWens 1 t/m 4verloopt als volgt:
-
- Ieder lid van het beoordelingsteam bepaalt per wens eerst welke Inschrijving ten opzicht van de andere Inschrijvingen het meest en welke het minst voldoet, uitgedrukt met de cijfers 10 respectievelijk 1.
-
- De overige Inschrijvers krijgen een score tussen 1 en 10 naar verhouding van hun relatieve beoordeling ten opzichte van de omschrijving die het minst voldoet en de omschrijving die het meest voldoet.
-
- Let op! Dit is een relatieve beoordeling ten opzichte van de andere Inschrijvers. Een 1 wil niet zeggen dat uw uitwerking onvoldoende is, maar ten opzichte van de andere Inschrijvers de minst goede is.
(...)
6.5.2
Wens 5 – Duurzaamheid
Op deze aanbesteding zijn de volgende duurzaamheidswensen van toepassing;
1.
1. Voertuigen <3500kg Euro V
Indienallevoertuigen voor de uitvoering van deze aanbesteding in te zetten voertuigen lichter of gelijk aan 3500 kg voldoen aan de Euro-5 norm, worden voor dit onderdeel 15 punten toegekend.
2.
2. Voertuigen >3500 Euro V
Indienallevoor de uitvoering van deze opdracht in te zetten voertuigen zwaarder dan 3500kg voldoen aan Euro V, EEV “Enchanced Environmentally friendly Vehicle” (extra milieuvriendelijk voertuig) of Euro VI, dan wordt voor dit onderdeel 15 punten toegekend
3.
3. Stille banden
Indienallevoor deze opdracht in te zetten voertuigen zijn uitgerust met, bij gelijkblijvende veiligheidseigenschappen (EU richtlijn banden 92/23/EEG)- stillere banden, worden voor dit onderdeel 15 punten toegekend. De rolgeluidemissie is gemeten volgens VN/ECE Reglement 117.
(...)”
2.3.
JBM en PostNL hebben tijdig ingeschreven voor perceel 2 van de opdracht. Een derde partij heeft een inschrijving ingediend die door de Staat als ongeldig terzijde is gelegd.
2.4.
Bij brief van 3 februari 2014 heeft de Staat JBM bericht dat de inschrijving van PostNL voor (Perceel 1 en) Perceel 2 is aangemerkt als de economisch meest voordelige inschrijving.

3.Het geschil

3.1.
JBM vordert, zakelijk weergegeven:
primair:
de Staat te gebieden de opdracht van perceel 2 aan JBM te gunnen, althans te verbieden die opdracht aan een ander dan JBM te gunnen, voor zover de Staat deze opdracht nog in de markt wenst te zetten;
subsidiair:
de Staat te gebieden de inschrijvingen van JBM en PostNL te herbeoordelen met inachtneming van een juiste puntentoekenning bij wens 5, althans te verbieden de opdracht van perceel 2 te gunnen zonder herbeoordeling;
meer subsidiair:
de Staat te gebieden de aanbestedingsprocedure te staken en gestaakt te houden en voor zover hij de opdracht van perceel 2 nog in de markt wenst te zetten opnieuw aan te besteden conform de toepasselijke aanbestedingsrechtelijke regels;
alles op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
Daartoe stelt JBM het volgende. De inschrijving van PostNL moet als ongeldig terzijde worden gelegd. In het “Prijzeninvulformulier” dat als bijlage bij de Aanbestedingsleidraad was gevoegd, moesten inschrijvers voor de verschillende diensten die binnen perceel 2 worden aangeboden een prijs invullen, waaronder voor de dienst “Haalservice, 5 werkdagen van de week”. PostNL heeft bij haar inschrijving voor perceel 2 een niet-marktconforme prijs aangeboden. Dat is in strijd met artikel 3.3 van de Aanbestedingsleidraad. JBM heeft bij de dienst Haalservice een bedrag ingevuld van € 4.192,86 per maand en PostNL een bedrag van € 750,-- per maand. De prijs op dit onderdeel van PostNL is dus 82% lager dan die van JBM. Het is evident dat die prijs niet marktconform is. Bovendien hanteert PostNL in haar eigen catalogus hogere tarieven. De Aanbestedingsleidraad bepaalt dat de haalservice op alle werkdagen van de week moet worden uitgevoerd. De omvang van de opdracht voor perceel 2 is binnen Nederland 132.000 pakketten per jaar. Uitgaande van 250 werkdagen per jaar zijn dit dus 528 pakketten per werkdag. Op een rolcontainer passen gemiddeld 33 pakketten, zodat per dag ongeveer zestien rolcontainers ingezet moeten worden. Uitgaande van zestien rolcontainers per dag zou het door PostNL geoffreerde bedrag volgens haar eigen catalogus € 1.745,31 per maand moeten bedragen. De door PostNL aangeboden prijs is 57% lager dan haar eigen reguliere tarieven en dus extreem laag en niet marktconform. Het is aannemelijk dat dit verschil nog groter is nu de gehanteerde tarieven van PostNL gelden voor werkzaamheden overdag en de werkzaamheden waar de aanbesteding op ziet in de avond moeten worden uitgevoerd. Voor de dienstverlening op perceel 1 is PostNL monopolist. PostNL heeft de opdracht voor dat perceel dan ook gegund gekregen. Daarmee heeft zij een voordeel dat andere inschrijvers niet hebben. Zij is voor de haalservice van poststukken (perceel 1) immers al op locatie en kan dan ook de haalservice van de pakketten uitvoeren (perceel 2). PostNL heeft bij haar inschrijving voor perceel 2 de aangeboden prijs gecompenseerd met de aangeboden prijs bij perceel 1. Dat is niet toegestaan.
Voorts is aan PostNL voor wens 5 een te hoog aantal punten toegekend. PostNL heeft in haar inschrijving verklaard dat zij volledig aan de duurzaamheidswens kan voldoen, terwijl JBM uit de praktijk weet dat PostNL niet enkel over voertuigen beschikt die voldoen aan de Euro-5 norm. Omdat het organisatorisch onmogelijk is enkel de voertuigen die wel aan de norm voldoen in te zetten bij de uitvoering van de opdracht is de inschrijving van PostNL op dit punt misleidend en in strijd met de waarheid. Om die reden zou PostNL uitgesloten moeten worden van deelname.
De kwaliteit van elke inschrijving is beoordeeld aan de hand van vijf wensen. Bij de beoordeling van wens 1 t/m 4 ontvangt de beste inschrijver een 10 – 100% van de punten voor een bepaalde wens – en de minst goede inschrijver ontvangt een 1, zijnde 10% van de maximaal haalbare punten voor een wens. Het CDC heeft in een gesprek aangegeven dat zij vijf tot zeven inschrijvers had verwacht. Uiteindelijk heeft zij slechts twee geldige inschrijvingen ontvangen. De gekozen gunningssystematiek voor wens 1 t/m 4 is ongeschikt indien er slechts twee inschrijvers zijn. Wanneer de ene inschrijving slechts minimaal verschilt van de andere inschrijving heeft dit automatisch tot gevolg dat één van die twee inschrijvingen de minst goede is en dus slechts 10% van de haalbare punten krijgt toegekend. Dat is het lot van JBM geweest. Het toegekende aantal punten is dus afhankelijk van het aantal inschrijvers, doet geen recht aan de inhoud van de inschrijving en de gunningssystematiek leidt bij slechts twee inschrijvers tot een onredelijke uitkomst.
Voor het onderdeel Haalservice konden maximaal 15 punten worden behaald. JBM heeft op dit onderdeel minus 53 punten gescoord, dus 68 punten minder dan het maximaal haalbare. Dat is het gevolg van het feit dat PostNL niet met een marktconforme prijs heeft ingeschreven. De puntentoekenning is ongewenst, zo volgt uit de vooraf bekendgemaakte wegingsfactoren. In de feitelijke uitwerking heeft de negatieve score immers tot gevolg dat de verhouding tussen de subgunningscriteria niet meer geldt. Met de toekenning van negatieve punten heeft PostNL feitelijk een voordeel behaald van 68 punten. Daarmee weegt dit criterium feitelijk veel zwaarder dan waarvan de gunningssystematiek ten tijde van de inschrijving blijk gaf. Dat is in strijd met het transparantiebeginsel. CDC heeft erkend dat zij dit effect niet heeft voorzien en niet heeft beoogd.
3.3.
De Staat en PostNL voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3.4.
PostNL vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te verbieden de opdracht te gunnen aan een ander dan PostNL. Verkort weergegeven stelt PostNL daartoe dat het gunningsvoornemen van CDC is gebaseerd op juiste gronden.
3.5.
Voor zover nodig zullen de standpunten van JBM en de Staat met betrekking tot de vorderingen van PostNL hierna worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Partijen twisten over de vraag of PostNL op het onderdeel Haalservice met een marktconforme prijs heeft ingeschreven. Volgens JBM is dat niet het geval, als gevolg waarvan de inschrijving van PostNL terzijde moest worden gelegd. JBM stelt zich allereerst op het standpunt dat uit het enkele feit dat PostNL met een prijs heeft ingeschreven die (aanzienlijk) afwijkt van haar eigen catalogusprijs, zoals terug te vinden op de website van PostNL, volgt dat de inschrijfprijs niet marktconform is.
4.2.
PostNL heeft niet betwist dat de prijs waarmee zij heeft ingeschreven (enigszins) afwijkt van haar catalogusprijs. Dat maakt op zichzelf echter niet dat geconcludeerd moet worden dat die prijs niet voldoet aan de vereisten als omschreven in de aanbestedingsstukken. Artikel 3.3 van de Aanbestedingsleidraad vereist dat wordt ingeschreven met marktconforme prijzen. Dat begrip wordt verder verklaard als “handelsgebruikelijke en realistische” prijzen die “gebaseerd zijn op normale kostprijzen met redelijke kortingen en winstmarges”. De aanbestedingsstukken vereisen niet dat de aangeboden prijzen moeten zijn terug te vinden in een handelsgebruikelijke prijslijst van de inschrijver. Het staat een inschrijver dan ook in beginsel vrij om een prijs aan te bieden die is gebaseerd op de specifieke factoren van de aangeboden opdracht. Aanzienlijke afwijkingen van de eigen gehanteerde generieke tarieven kunnen evenwel een indicatie zijn dat een niet-marktconforme prijs is geoffreerd. JBM heeft haar standpunt dat daarvan sprake is evenwel onderbouwd met een berekening die voor wat betreft de hoeveelheid benodigde rolcontainers voor de uitvoering van de opdracht uitgaat van de daarvoor door JBM ingeschatte hoeveelheid. PostNL heeft onweersproken aangevoerd dat de door haar geoffreerde prijs niet zozeer voortvloeit uit de hantering van veel lagere tarieven dan de catalogustarieven, maar uit het feit dat zij, op grond van haar ervaring en inschatting, heeft gerekend met een lager aantal benodigde rolcontainers dan JBM heeft gedaan.
4.3.
JBM stelt voorts dat de prijsaanbieding van PostNL op het onderdeel Haalservice niet-marktconform is, aangezien die prijs aanzienlijk lager is dan de door JBM op dat onderdeel aangeboden prijs. Bij de beoordeling daarvan wordt vooropgesteld dat aanzienlijke prijsverschillen tussen de aanbiedingen inherent zijn aan een aanbestedingsprocedure als de onderhavige, waarbij voor wat betreft de omvang van de opdracht en de daaraan verbonden kosten slechts beperkt houvast wordt geboden aan de inschrijvers. De aangeboden prijzen zullen dan ook in hoge mate zijn gebaseerd op de inschatting van de individuele inschrijvers. In de aanbestedingsstukken staat slechts vermeld dat in Nederland (normaliter) 132.000 pakketten per jaar worden verzonden. Informatie over onder meer de (gemiddelde) omvang en het (gemiddelde) gewicht van die pakketten ontbreekt. JBM heeft bij de berekening van haar prijs voor het onderdeel Haalservice kennelijk als uitgangspunt genomen dat voor het vervoer van de pakketten zestien rolcontainers per dag nodig zijn, op grond van de inschatting dat er 33 pakketten per rolcontainer kunnen worden vervoerd, overigens terwijl zij zelf stelt dat zij inschat dat dagelijks acht tot zestien rolcontainers nodig zijn. Anders dan JBM veronderstelt, staat niet vast dat er 33 pakketten per rolcontainer kunnen worden vervoerd. Dat aantal is immers hoe dan ook afhankelijk van de omvang van de pakketten, terwijl voorts – anders dan JBM betoogt – niet vaststaat dat elke rolcontainer dezelfde afmetingen heeft. Volgens PostNL is zij er, op grond van haar eigen expertise en ervaring, bij de berekening van haar prijs van uit gegaan dat er minder rolcontainers nodig zijn, waarbij zij inschat dat er gemiddeld veel meer pakketten per rolcontainer kunnen worden vervoerd. De omstandigheid dat de beide inschrijvers hun prijzen kennelijk op andere verwachtingen/inschattingen hebben gebaseerd, kan niet tot de conclusie leiden dat een van hen heeft ingeschreven met niet-marktconforme prijzen. Voorts is in dit verband nog van belang dat PostNL onweersproken heeft aangevoerd dat – in verband met haar vestigingslocatie – de marginale kosten voor de Haalservice voor haar gering zijn. Ook die omstandigheid heeft kunnen leiden tot verklaarbare prijsverschillen tussen de beide inschrijvers, zonder dat de conclusie gerechtvaardigd is dat PostNL heeft ingeschreven met niet-marktconforme prijzen. Het standpunt van JBM daarover wordt dan ook niet gevolgd. Overigens wordt nog opgemerkt dat JBM haar veronderstelling dat PostNL de prijzen op perceel 1 en perceel 2 met elkaar heeft gecompenseerd – tegenover de uitdrukkelijke betwisting daarvan door PostNL – op geen enkele wijze heeft onderbouwd, zodat daaraan voorbij wordt gegaan.
4.4.
JBM stelt zich daarnaast op het standpunt dat PostNL haar aanbod dat alle in het kader van de opdracht in te zetten voertuigen zullen voldoen aan een bepaalde duurzaamheidsnorm, zoals geformuleerd bij wens 5, niet gestand kan doen. PostNL heeft in dit kader erkend dat zij niet enkel over voertuigen beschikt die voldoen aan deze norm, maar aangevoerd dat zij over voldoende materieel beschikt om haar toezeggingen hierover waar te maken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat JBM met haar enkele stelling dat het waarmaken van een dergelijke toezegging organisatorisch onmogelijk is, geenszins aannemelijk heeft gemaakt dat PostNL niet in staat is haar toezeggingen na te komen. Het is weliswaar aannemelijk dat de inzet van (enkel) voertuigen die aan de norm voldoen in “elke uithoek van de wereld” niet goed mogelijk is, zoals JBM betoogt, maar de Staat heeft ter zitting verklaard dat wens 5 niet van toepassing is op buitenlandse grond. Die verklaring wordt gestaafd door de Nota van Inlichtingen van 10 januari 2014, waaruit blijkt dat door CDC een voorstel is geaccepteerd om wens 5 alleen van toepassing te verklaren op de Nederlandse netwerken. Voor een voorlopige maatregel vooruitlopend op de uitvoeringsfase van de opdracht bestaat dan ook geen aanleiding.
4.5.
Volgens JBM deugt voorts de gunningssystematiek van de aanbesteding niet. Een minimaal verschil in inschrijving leidt, nu slechts twee (geldige) inschrijvingen zijn ingediend, tot een enorm verschil in punten. Dat is onredelijk, aldus JBM. Ook dat betoog slaagt niet. De voorzieningenrechter is met de Staat van oordeel dat het een aanbestedende dienst vrij staat om, zoals in het onderhavige geval, te kiezen voor een gunningssysteem waarbij kwaliteitsverschillen tussen de inschrijvingen worden uitvergroot. Dat CDC niet had verwacht slechts twee geldige inschrijvingen te ontvangen, doet niet aan het voorgaande af. Niet uitgekomen verwachtingen aan de zijde van een aanbestedende dienst over het verloop van de procedure leiden er immers niet toe dat de geldigheid van het gekozen systeem achteraf alsnog ter discussie kan worden gesteld. Bovendien volgt het gekozen systeem uitdrukkelijk uit artikel 5.2.2 van de Aanbestedingsleidraad en heeft JBM daar niet in eerder stadium over geklaagd.
4.6.
JBM stelt tot slot dat zij ten onrechte een negatieve score heeft behaald op het onderdeel Haalservice, nu de aanbestedingsstukken daar geen ruimte voor bieden. Hoewel de Staat op zichzelf terecht aanvoert dat de mogelijkheid van het behalen van een negatieve score niet expliciet in de Aanbestedingsleidraad wordt uitgesloten, kan het niet anders dan dat de gekozen toepassing van de formule een effect heeft gehad dat in strijd is met andere bepalingen uit de aanbestedingsstukken. Immers, door de toekenning van een negatieve score aan JBM is afgeweken van de vooraf bekendgemaakte verhouding tussen de subgunningscriteria. Anders dan JBM betoogt, leidt dit gebrek in de beoordeling evenwel niet tot toewijzing van de vordering strekkende tot heraanbesteding. Het gebrek kan immers eenvoudig worden hersteld door JBM alsnog 0 punten toe te kennen op het onderdeel Haalservice. Nu vaststaat dat die wijziging in de puntentoekenning niet tot een wijziging in de rangorde tussen JBM en PostNL leidt, heeft JBM daar evenwel geen belang bij.
4.7.
Een en ander leidt ertoe dat de vorderingen van JBM zullen worden afgewezen. Nu de Staat voornemens is de opdracht ook definitief te gunnen aan PostNL, brengt voormelde beslissing mee dat PostNL geen belang (meer) heeft bij toewijzing van haar vorderingen, zodat deze worden afgewezen. PostNL zal worden veroordeeld in de kosten van de Staat, welke kosten worden begroot op nihil, nu niet is gebleken dat de Staat als gevolg van deze vorderingen extra kosten heeft moeten maken. Ondanks de afwijzing moet JBM in haar verhouding tot PostNL worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij. Het doel van PostNL was immers te voorkomen dat de opdracht aan JBM zou worden gegund, welk doel is bereikt. JBM zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten van PostNL, alsmede (deels voorwaardelijk) in de nakosten. Voorts zal JBM, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de Staat, alsmede (deels voorwaardelijk) in de nakosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt PostNL voor wat betreft de door haar ingestelde vorderingen jegens de Staat in de kosten van de Staat, tot dusver begroot op nihil;
- veroordeelt JBM in de overige proceskosten, tot dusver begroot aan de zijde van zowel de Staat als PostNL telkens op € 1.424,--, waarvan € 608,-- aan griffierecht en € 816,-- aan salaris advocaat;
- veroordeelt JBM tevens in de nakosten, forfaitair telkens begroot op € 131,-- aan salaris advocaat;
- bepaalt dat indien voornoemde kosten niet binnen veertien dagen na heden zullen zijn voldaan, JBM daarover wettelijke rente verschuldigd is;
- bepaalt dat, indien en voor zover JBM niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en het vonnis om die reden aan JBM is betekend, de nakosten worden vermeerderd met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat en met de explootkosten van de betekening van dit vonnis;
- verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2014.
hvd