In deze zaak heeft de politierechter in de rechtbank Den Haag op 15 mei 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die al een maatregel opgelegd had gekregen van het Centraal Bureau voor de Afgifte van Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), namelijk deelname aan het alcoholslotprogramma (ASP). De verdachte was eerder al door het CBR gesanctioneerd vanwege een te hoog alcoholgehalte in het verkeer, wat leidde tot de schorsing van haar rijbewijs. De officier van justitie had de verdachte nu opnieuw gedagvaard voor hetzelfde feit, wat leidde tot de vraag of deze vervolging in strijd was met het beginsel ne bis in idem, dat verbiedt dat iemand voor hetzelfde feit twee keer vervolgd wordt.
De politierechter oordeelde dat de maatregel van het CBR, het alcoholslotprogramma, moet worden aangemerkt als een 'criminal charge' in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dit betekent dat de procedure die heeft geleid tot de oplegging van het ASP moet voldoen aan de waarborgen van een eerlijk proces. De rechter concludeerde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging van de verdachte, omdat deze al een bestuursrechtelijke sanctie had ondergaan voor hetzelfde feit. De politierechter benadrukte dat het ne bis in idem-beginsel ook in het Nederlandse recht is verankerd en dat de officier van justitie niet opnieuw kon vervolgen voor een feit waarvoor de verdachte al was gesanctioneerd.
De uitspraak van de politierechter is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het bevestigt dat bestuursrechtelijke sancties, zoals het alcoholslotprogramma, als een strafrechtelijke vervolging kunnen worden beschouwd, en dat het beginsel van ne bis in idem ook in dergelijke gevallen van toepassing is. Dit vonnis onderstreept de noodzaak voor het openbaar ministerie om zorgvuldig om te gaan met vervolgingen die reeds zijn bestraft in een bestuursrechtelijke context.