ECLI:NL:RBDHA:2014:669
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot opheffing gijzeling wegens openstaande WAHV-boetes
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, die in gijzeling was genomen wegens openstaande WAHV-boetes, vorderde om zijn gijzeling op te heffen. Eiser had in totaal vijf geldboetes van € 3.334,-- opgelegd gekregen, welke onherroepelijk waren geworden. De gijzeling was op 23 december 2013 ingegaan, nadat de kantonrechter machtigingen had verleend voor de gijzeling. Eiser stelde dat hij in betalingsonmacht verkeerde en dat de gijzeling onrechtmatig was, omdat hij niet in staat was de boetes te betalen en hij niet voldoende had kunnen participeren in de eerdere procedures.
De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat hij daadwerkelijk in betalingsonmacht verkeerde. Hoewel eiser bewijsstukken van schulden had overgelegd, was niet aangetoond dat hij niet in staat was om de boetes te voldoen. De rechter benadrukte dat de gijzeling niet bedoeld is als straf, maar als middel om betaling af te dwingen. De duur van de gijzeling, die in totaal 35 dagen had geduurd, werd als proportioneel beoordeeld in verhouding tot de openstaande boetes.
Daarnaast werd het verweer van de Staat dat eiser voldoende gelegenheid had gehad om zijn bezwaren tegen de boetes kenbaar te maken, door de rechter onderschreven. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van schending van de procedurele waarborgen van het EVRM en dat de vorderingen van eiser om de gijzeling op te heffen, werden afgewezen. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.424,-- werden begroot, inclusief griffierecht en salaris advocaat.