ECLI:NL:RBDHA:2014:7014

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2014
Publicatiedatum
6 juni 2014
Zaaknummer
09-777386-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in jeugdstrafzaak wegens ontuchtige handelingen en schennis van de eerbaarheid

Op 5 juni 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 1988, die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen en schennis van de eerbaarheid. De zaak kwam voort uit meerdere aangiften van vrouwen die in de periode van januari tot juni 2013 in Rijswijk werden lastiggevallen door een jongen op een fiets. De verdachte werd op heterdaad aangehouden na een melding van een van de slachtoffers. Tijdens de zitting op 22 mei 2014 heeft de officier van justitie, mr. J. Berton, de vordering ingediend, terwijl de raadsvrouw van de verdachte, mr. L. Windhorst, pleitte voor vrijspraak.

De tenlastelegging omvatte onder andere het dwingen van vrouwen tot het dulden van ontuchtige handelingen en het zich opzettelijk oneerbaar bevinden op een openbare plaats. De rechtbank heeft de aangiften van verschillende slachtoffers beoordeeld, maar oordeelde dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank concludeerde dat de handelingen die de verdachte zou hebben gepleegd, niet voldeden aan de delictsomschrijving van de tenlastelegging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de hem ten laste gelegde feiten.

Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen, die immateriële schadevergoeding vroegen, niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte van de feiten was vrijgesproken. De rechtbank heeft ook de kosten van de verdediging van de verdachte begroot op nihil. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van kinderrechters, onder leiding van voorzitter mr. E.C. Koekman.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/777386-13
Datum uitspraak: 5 juni 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
adres: [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 22 mei 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Berton en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. L. Windhorst, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op één (of meerdere) tijdstip(pen) in de periode van 31 januari 2013 tot en met 13 juni 2013 te Rijswijk, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) één of meerdere perso(on)en, onder wie [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), (telkens) bestaande uit
het geven van een tik/klap op de billen en/of
het optillen van de rok en/of
het slaan van een arm om de schouders en/of het betasten van de billen en/of
het betasten tussen de benen van de vagina en/of
het knijpen/beetpakken in/bij de borst en/of
het tonen van zijn geslachtsdeel en/of
het roepen/zeggen: "je mag er wel aan zitten"en/of "je hebt een lekkere dikke
kont, zal ik hem daar eens insteken" en/of "heeft u een natte kut?" en/of "heeft u gebeft?", althans woorden van soortgelijke seksuele aard en/of strekking en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) uit het in de directe nabijheid van die voornoemde (oudere dames gaan fietsen en/of het met de fiets klemrijden van voornoemde (oudere) dame(s) en/of het onverhoeds vastpakken van voornoemde dame(s);
art 246 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op één (of meerdere) tijdstip(pen) in de periode van 8 maart 2013 tot en met 21 mei 2013 te Rijswijk meermalen althans eenmaal zich opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de park de Wervelaan en/of Huys te Niebuchlaan (althans, in het Rijswijkse bos),(telkens) met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden.
art 239 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
In de periode van januari 2013 tot medio juni 2013 kwamen bij de politie opvallend veel meldingen binnen van vrouwen, die in de buurt van het Julialaantje en het Rijswijkse Bos in Rijswijk werden lastiggevallen. De dader werd beschreven als een Nederlandse jongen op een fiets, die de vrouwen ongepast benaderde in die zin dat hij seksueel getinte opmerkingen maakte of hen aanraakte of hen zijn geslachtsdeel liet zien, of combinaties van deze handelingen.
Op 13 juni 2013 zagen twee agenten in burger in het bos een jongen die een vrouw leek lastig te vallen. De jongen, naar later bleek: de verdachte, werd aangehouden en de vrouw, genaamd [slachtoffer 5], deed aangifte.
Het dossier bevat twaalf aangiften, allen door vrouwen in de leeftijd van veertig jaar en ouder.
Aan de rechtbank ligt voor of wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte de hem tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte de feiten 1 en 2 heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. De verdachte heeft de feiten van meet af aan ontkend en voor het overige bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging.
Uit de twaalf aangiften in het dossier komt als opvallend overeenkomend het volgende naar voren. De vrouwen hebben te maken met een blanke jongen met donker haar, die rijdt op een fiets, waarbij een aantal keren melding wordt gemaakt van een rekje voorop. Er wordt door aangeefsters eveneens gesproken over een bepaalde zwarte Nickolson jas respectievelijk een wit trainingsjack en een nader omschreven rugzak; onder verdachte zijn soortgelijke voorwerpen in beslag genomen en verdachte verklaart ook dat dit zijn eigendommen zijn.. De jongen gedraagt zich opvallend netjes en beleefd. Meermalen komt naar voren dat hij de weg vraagt naar winkelcentrum Hoogvliet, dat hij zegt dat het slachtoffer hem zou kennen, dat hij de seksueel getinte vragen moet stellen in het kader van een schoolproject en dat hij vraagt om een kus of knuffel van het slachtoffer. De jongen maakt seksueel getinte opmerkingen, doet een greep naar borst of kruis van het slachtoffer of geeft haar een tik op de billen. Enkele vrouwen melden dat de jongen zich bij hen begeeft met ontbloot geslachtsdeel.
Ten aanzien van feit 1.
De tenlastelegging is door de officier van justitie gestoeld op artikel 246 Sr.
In dat artikel is strafbaar gesteld: het handelen waarbij een slachtoffer door geweld of een andere feitelijkheid, of bedreiging met geweld of een feitelijkheid, wordt gedwongen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen.
In de tenlastelegging heeft de officier van justitie de namen van vijf aangeefsters opgenomen; [slachtoffer 5], [slachtoffer 2], [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4].
De ter terechtzitting toegestane wijziging van de tenlastelegging, onder meer inhoudend dat daaraan voorafgaand wordt opgenomen “één of meerdere perso(on)en, onder wie”, maakt niet dat ook de overige aangiften in het dossier aan dit feit ten grondslag komen te liggen. Indien dat wel bedoeld was, hadden ook deze aangiften feitelijk in de tenlastelegging moeten worden omschreven.
- Aangifte mevrouw [slachtoffer 5].
De confrontatie van deze aangeefster met de verdachte heeft geleid tot aanhouding van de verdachte ”op heterdaad”. Uit de aangifte komt naar voren dat de verdachte ongepaste, seksueel getinte opmerkingen naar mevrouw [slachtoffer 5] maakte. De aangifte bevat woorden, die in de tenlastelegging zijn opgenomen als ontuchtige handelingen die mevrouw onder dwang had te dulden.
De rechtbank is van oordeel dat uit de aangifte, het relaas van de verbalisanten en uit de verklaringen van de verdachte niet naar voren komt dat door de verdachte ten aanzien van aangeefster [slachtoffer 5] handelingen zijn gepleegd die in de delictsomschrijving van het betreffende wetsartikel strafbaar zijn gesteld.
De opmerkingen die door de verdachte zouden zijn gemaakt, zijn naar het oordeel van de rechtbank, hoewel hoogst ongepast, niet aan te merken als ontuchtige handelingen die aangeefster heeft moeten dulden zoals bedoeld in artikel 246 Sr. Van het plegen van ontuchtige handelingen waartoe aangeefster gedwongen zou zijn is al helemaal geen sprake. Ook is geen sprake van (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid, nu deze aangeefster niet is klemgereden of onverhoeds vastgepakt zoals de tenlastelegging vermeld. Van de omstandigheid dat verdachte ‘in de directe nabijheid’ van aangeefster is gaan fietsen is volgens de aangifte wel sprake, maar de rechtbank acht dit niet een handeling die valt onder (bedreiging met ) geweld of een andere feitelijkheid.
- Aangifte mevrouw [slachtoffer 2].
Uit de aangifte komt naar voren dat mevrouw [slachtoffer 2] is geconfronteerd met het feit dat zij een tik op haar billen kreeg en dat haar rok werd opgetild. In de tenlastelegging zijn handelingen als deze, als ontuchtige handelingen opgenomen. Mevrouw [slachtoffer 2] heeft verdachte herkend bij de meervoudige fotoconfrontatie.
Aangeefster heeft verklaard dat de jongen de handelingen pleegde toen hij langs haar heen fietste. De officier van justitie heeft bij wijziging van de tenlastelegging toegevoegd het in de directe nabijheid van de aangeefster gaan fietsen. Het in de directe nabijheid fietsen acht de rechtbank op zichzelf onvoldoende om aan te merken als geweld of andere feitelijkheid, of bedreiging met geweld of andere feitelijkheid, waardoor de aangeefster tot het dulden van de handelingen is gedwongen.
Nu uit het dossier voorts niet is gebleken dat aangeefster, zoals dat is tenlastegelegd, daadwerkelijk is klemgereden met de fiets of dat zij onverhoeds is vastgepakt, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van (bedreiging met) geweld of (bedreiging met) een andere feitelijkheid, zodat niet is voldaan aan de delictsomschrijving.
In de aangiften door de dames [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] komen de door hen gegeven signalementen op punten overeen. Ook komt in enkele van deze aangiften naar voren dat de jongen onder meer zegt dat hij en aangeefster elkaar kennen en dat de jongen op enig moment om een zoen of een knuffel vraagt. Dat op zichzelf vormt onvoldoende wettig bewijs om bewezen te verklaren dat het verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten feiten. Nu naast de aangiftes het dossier overigens geen steunbewijs bevat, ziet de rechtbank onvoldoende wettig bewijs voor de feiten ten aanzien van deze aangeefsters. De officier van justitie heeft een beroep gedaan op het bestaan van schakelbewijs, gebaseerd op de feiten ten aanzien van voornoemde [slachtoffer 5] en [slachtoffer 2], en komt via dit schakelbewijs tot een bewezenverklaring.
De rechtbank heeft evenwel in het voorgaande geoordeeld dat de aangiften van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 2] – bij welke aangiften wél sprake was van steunbewijs in de vorm van de waarnemingen van de verbalisanten (bij [slachtoffer 5]) en de positieve fotoherkenning (bij [slachtoffer 2]) niet leiden tot een bewezenverklaring, zodat deze aangiften ook geen basis kunnen vormen voor schakelbewijs.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat de wijze waarop de tenlastelegging is opgesteld - waarbij de ontuchtige handelingen in hun totaliteit zijn opgesomd, maar niet in de tenlastelegging per handeling zijn gekoppeld aan een in de aanhef van de telastelegging genoemde aangeefster - de rechtbank (mocht het tot een bewezenverklaring zijn gekomen) geen ruimte laat om de handelingen per individuele aangeefster uit te strepen en bewezen te verklaren.
Gelet op het voorgaande zal de verdachte voor het onder 1. tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2.
De tenlastelegging is door de officier van justitie gestoeld op artikel 239 Sr. Op grond van dat artikel is schennis van de eerbaarheid strafbaar, waaronder ook valt het ongewenst of ongewenst geachte confronteren van een ander met een (deel van het) lichaam.
In de tenlastelegging zijn geen namen opgenomen van aangeefsters. De rechtbank gaat ervan uit dat deze tenlastelegging ziet op de aangiften van de dames [slachtoffer 6], [slachtoffer 7], [slachtoffer 8] en [slachtoffer 1], in welke aangiften de aangeefster telkens ongewenst geconfronteerd wordt met de aanblik van het geslachtsdeel van een jongen. Aangeefster [slachtoffer 1] is overigens al in feit 1 van de telastelegging genoemd, waar het tonen van het geslachtsdeel eveneens is vermeld.
De rechtbank stelt vast dat in de tenlastelegging als periode waarin de handelingen zijn gepleegd, is opgenomen de periode van 8 maart 2013 tot en met 21 mei 2013 en dat de
aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 8] incidenten betreffen op data gelegen vóór deze periode, namelijk respectievelijk 31 januari 2013 en 24 januari 2013. De inhoud van de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 8] geldt daarom niet als belastende informatie met betrekking tot feit 2.
Ten aanzien van de resterende twee aangiften van de dames [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7]
overweegt de rechtbank dat voor elk van deze aangiften geldt dat geen steunbewijs aanwezig is, verdachte deze handelingen steeds heeft ontkend, en dat zij op zich telkens onvoldoende wettig bewijs vormen om het feit wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
Gelet op het voorgaande zal de verdachte voor het onder feit 2. tenlastegelegde worden vrijgesproken.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
[slachtoffer 6] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 200,-. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit immateriële schade.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 250,-. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit immateriële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding, aangezien de verdachte van de feiten wordt vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partijen dienen te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

4.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partijen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen en dat zij hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden begroot op nihil;
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Koekman, kinderrechter, voorzitter,
mr. M. van Loenhoud, kinderrechter,
mr. A.J.J.M. Weijnen, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A.W. Hoefnagels, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 juni 2014.