3.4De beoordeling van de tenlastelegging.
Uit de twaalf aangiften in het dossier komt als opvallend overeenkomend het volgende naar voren. De vrouwen hebben te maken met een blanke jongen met donker haar, die rijdt op een fiets, waarbij een aantal keren melding wordt gemaakt van een rekje voorop. Er wordt door aangeefsters eveneens gesproken over een bepaalde zwarte Nickolson jas respectievelijk een wit trainingsjack en een nader omschreven rugzak; onder verdachte zijn soortgelijke voorwerpen in beslag genomen en verdachte verklaart ook dat dit zijn eigendommen zijn.. De jongen gedraagt zich opvallend netjes en beleefd. Meermalen komt naar voren dat hij de weg vraagt naar winkelcentrum Hoogvliet, dat hij zegt dat het slachtoffer hem zou kennen, dat hij de seksueel getinte vragen moet stellen in het kader van een schoolproject en dat hij vraagt om een kus of knuffel van het slachtoffer. De jongen maakt seksueel getinte opmerkingen, doet een greep naar borst of kruis van het slachtoffer of geeft haar een tik op de billen. Enkele vrouwen melden dat de jongen zich bij hen begeeft met ontbloot geslachtsdeel.
Ten aanzien van feit 1.
De tenlastelegging is door de officier van justitie gestoeld op artikel 246 Sr.
In dat artikel is strafbaar gesteld: het handelen waarbij een slachtoffer door geweld of een andere feitelijkheid, of bedreiging met geweld of een feitelijkheid, wordt gedwongen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen.
In de tenlastelegging heeft de officier van justitie de namen van vijf aangeefsters opgenomen; [slachtoffer 5], [slachtoffer 2], [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4].
De ter terechtzitting toegestane wijziging van de tenlastelegging, onder meer inhoudend dat daaraan voorafgaand wordt opgenomen “één of meerdere perso(on)en, onder wie”, maakt niet dat ook de overige aangiften in het dossier aan dit feit ten grondslag komen te liggen. Indien dat wel bedoeld was, hadden ook deze aangiften feitelijk in de tenlastelegging moeten worden omschreven.
- Aangifte mevrouw [slachtoffer 5].
De confrontatie van deze aangeefster met de verdachte heeft geleid tot aanhouding van de verdachte ”op heterdaad”. Uit de aangifte komt naar voren dat de verdachte ongepaste, seksueel getinte opmerkingen naar mevrouw [slachtoffer 5] maakte. De aangifte bevat woorden, die in de tenlastelegging zijn opgenomen als ontuchtige handelingen die mevrouw onder dwang had te dulden.
De rechtbank is van oordeel dat uit de aangifte, het relaas van de verbalisanten en uit de verklaringen van de verdachte niet naar voren komt dat door de verdachte ten aanzien van aangeefster [slachtoffer 5] handelingen zijn gepleegd die in de delictsomschrijving van het betreffende wetsartikel strafbaar zijn gesteld.
De opmerkingen die door de verdachte zouden zijn gemaakt, zijn naar het oordeel van de rechtbank, hoewel hoogst ongepast, niet aan te merken als ontuchtige handelingen die aangeefster heeft moeten dulden zoals bedoeld in artikel 246 Sr. Van het plegen van ontuchtige handelingen waartoe aangeefster gedwongen zou zijn is al helemaal geen sprake. Ook is geen sprake van (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid, nu deze aangeefster niet is klemgereden of onverhoeds vastgepakt zoals de tenlastelegging vermeld. Van de omstandigheid dat verdachte ‘in de directe nabijheid’ van aangeefster is gaan fietsen is volgens de aangifte wel sprake, maar de rechtbank acht dit niet een handeling die valt onder (bedreiging met ) geweld of een andere feitelijkheid.
- Aangifte mevrouw [slachtoffer 2].
Uit de aangifte komt naar voren dat mevrouw [slachtoffer 2] is geconfronteerd met het feit dat zij een tik op haar billen kreeg en dat haar rok werd opgetild. In de tenlastelegging zijn handelingen als deze, als ontuchtige handelingen opgenomen. Mevrouw [slachtoffer 2] heeft verdachte herkend bij de meervoudige fotoconfrontatie.
Aangeefster heeft verklaard dat de jongen de handelingen pleegde toen hij langs haar heen fietste. De officier van justitie heeft bij wijziging van de tenlastelegging toegevoegd het in de directe nabijheid van de aangeefster gaan fietsen. Het in de directe nabijheid fietsen acht de rechtbank op zichzelf onvoldoende om aan te merken als geweld of andere feitelijkheid, of bedreiging met geweld of andere feitelijkheid, waardoor de aangeefster tot het dulden van de handelingen is gedwongen.
Nu uit het dossier voorts niet is gebleken dat aangeefster, zoals dat is tenlastegelegd, daadwerkelijk is klemgereden met de fiets of dat zij onverhoeds is vastgepakt, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van (bedreiging met) geweld of (bedreiging met) een andere feitelijkheid, zodat niet is voldaan aan de delictsomschrijving.
In de aangiften door de dames [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] komen de door hen gegeven signalementen op punten overeen. Ook komt in enkele van deze aangiften naar voren dat de jongen onder meer zegt dat hij en aangeefster elkaar kennen en dat de jongen op enig moment om een zoen of een knuffel vraagt. Dat op zichzelf vormt onvoldoende wettig bewijs om bewezen te verklaren dat het verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten feiten. Nu naast de aangiftes het dossier overigens geen steunbewijs bevat, ziet de rechtbank onvoldoende wettig bewijs voor de feiten ten aanzien van deze aangeefsters. De officier van justitie heeft een beroep gedaan op het bestaan van schakelbewijs, gebaseerd op de feiten ten aanzien van voornoemde [slachtoffer 5] en [slachtoffer 2], en komt via dit schakelbewijs tot een bewezenverklaring.
De rechtbank heeft evenwel in het voorgaande geoordeeld dat de aangiften van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 2] – bij welke aangiften wél sprake was van steunbewijs in de vorm van de waarnemingen van de verbalisanten (bij [slachtoffer 5]) en de positieve fotoherkenning (bij [slachtoffer 2]) niet leiden tot een bewezenverklaring, zodat deze aangiften ook geen basis kunnen vormen voor schakelbewijs.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat de wijze waarop de tenlastelegging is opgesteld - waarbij de ontuchtige handelingen in hun totaliteit zijn opgesomd, maar niet in de tenlastelegging per handeling zijn gekoppeld aan een in de aanhef van de telastelegging genoemde aangeefster - de rechtbank (mocht het tot een bewezenverklaring zijn gekomen) geen ruimte laat om de handelingen per individuele aangeefster uit te strepen en bewezen te verklaren.
Gelet op het voorgaande zal de verdachte voor het onder 1. tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2.
De tenlastelegging is door de officier van justitie gestoeld op artikel 239 Sr. Op grond van dat artikel is schennis van de eerbaarheid strafbaar, waaronder ook valt het ongewenst of ongewenst geachte confronteren van een ander met een (deel van het) lichaam.
In de tenlastelegging zijn geen namen opgenomen van aangeefsters. De rechtbank gaat ervan uit dat deze tenlastelegging ziet op de aangiften van de dames [slachtoffer 6], [slachtoffer 7], [slachtoffer 8] en [slachtoffer 1], in welke aangiften de aangeefster telkens ongewenst geconfronteerd wordt met de aanblik van het geslachtsdeel van een jongen. Aangeefster [slachtoffer 1] is overigens al in feit 1 van de telastelegging genoemd, waar het tonen van het geslachtsdeel eveneens is vermeld.
De rechtbank stelt vast dat in de tenlastelegging als periode waarin de handelingen zijn gepleegd, is opgenomen de periode van 8 maart 2013 tot en met 21 mei 2013 en dat de
aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 8] incidenten betreffen op data gelegen vóór deze periode, namelijk respectievelijk 31 januari 2013 en 24 januari 2013. De inhoud van de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 8] geldt daarom niet als belastende informatie met betrekking tot feit 2.
Ten aanzien van de resterende twee aangiften van de dames [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7]
overweegt de rechtbank dat voor elk van deze aangiften geldt dat geen steunbewijs aanwezig is, verdachte deze handelingen steeds heeft ontkend, en dat zij op zich telkens onvoldoende wettig bewijs vormen om het feit wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
Gelet op het voorgaande zal de verdachte voor het onder feit 2. tenlastegelegde worden vrijgesproken.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
[slachtoffer 6] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 200,-. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit immateriële schade.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 250,-. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit immateriële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding, aangezien de verdachte van de feiten wordt vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partijen dienen te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.