ECLI:NL:RBDHA:2014:7507

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
19 juni 2014
Zaaknummer
C-09-448326 - HA ZA 13-0874
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vaststellingsovereenkomsten wegens dwaling en misbruik van omstandigheden in echtscheidingszaak

In deze civiele bodemzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en haar ex-echtgenoot, waarbij de curator van de Stichting Moderne Praktijkopleidingen (SMP) als eiser is opgetreden. De zaak betreft de vernietiging van twee vaststellingsovereenkomsten die waren gesloten tussen de vrouw en de man, alsook tussen de man en SMP. De vrouw en de curator vorderden dat de rechtbank zou verklaren dat deze overeenkomsten rechtsgeldig waren vernietigd op grond van dwaling en misbruik van omstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en haar vader, die de onderhandelingen voerden, zich in een kwetsbare positie bevonden en dat de man en zijn advocaat op de hoogte waren van de onjuiste veronderstellingen die ten grondslag lagen aan de overeenkomsten. De rechtbank oordeelde dat de vrouw en SMP niet op een eerlijke manier waren behandeld en dat de man niet had mogen vertrouwen op de onjuiste voorstellen die waren gedaan. De rechtbank heeft de vorderingen van de vrouw en de curator toegewezen en de man veroordeeld tot betaling van een hoofdsom van € 48.425,- aan de curator van SMP, alsook tot betaling van de proceskosten aan zowel de vrouw als de curator. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid en eerlijkheid in civiele procedures, vooral in situaties waarin partijen zich in een ongelijke positie bevinden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel (civiele bodemzaken), zittingsplaats Den Haag
zaaknummer / rolnummer: C/09/448326 / HA ZA 13-0874

Vonnis van 18 juni 2014

in de zaak van
1.
[de vrouw],
deze eiseres wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. M. Snoek te Den Haag,
en
2.
MR. [curator]in zijn hoedanigheid van
curatorin het
faillissementvan de
Stichting Moderne Praktijkopleidingen,
de curator als ex art. 27 Fw overnemend eiser kantoorhoudende te Den Haag,
advocaat: mr. Q.V. de Ranitz te Den Haag,
tegen

[de man],

gedaagde wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. Ch.M. de Ruiter Kardol te Amsterdam.
De rechtbank zal de drie procespartijen hierna kortheidshalve zo veel mogelijk de vrouw, de curator van SMP en de man noemen.

De procedure

1.1 De rechtbank heeft bij het wijzen van dit vonnis rekening gehouden met de inhoud van de volgende procestukken, uit welke opsomming ook het procesverloop blijkt:
  • de dagvaarding van 25 juli 2013 tegen de eerste rolzitting van 7 augustus 2013, met de producties 1 t/m 15 van de vrouw en SMP;
  • de conclusie van antwoord van 18 september 2013, met de producties 1 t/m 10 van de man;
  • het comparitievonnis van 2 oktober 2013;
  • de op 6 december 2013 ter griffie ontvangen brief van mr. Snoek met productie 16 van de vrouw;
  • de beschikkingen van de rechtbank van 19 december 2013 en 27 januari 2014, met de daarin genoemde correspondentie;
  • de op 27 januari 2014 ter griffie ontvangen faxbrief van mr. Snoek;
  • het door de rechtbank opgemaakte proces-verbaal van de comparitie van partijen van 12 maart 2014, met de daaraan gehechte productie 17 van de vrouw;
  • de brief van 26 maart 2014 van mr. Roos, kantoorgenoot van mr. Snoek;
  • de faxbrief van 27 maart 2014 van mr. De Ranitz;
  • de faxbrief van 28 maart 2014 van mr. De Ruiter Kardol.
1.2 Uit de inhoud van de beschikkingen van 19 december 2013 en 27 januari 2014 blijkt dat verkort weergegeven op 19 november 2013 de oorspronkelijke mede-eiseres SMP
failliet is verklaard waardoor de aanvankelijk op 20 december 2013 bepaalde comparitie van partijen is uitgesteld, dat de procedure wegens dat faillissement geschorst is geweest van 19 december 2013 tot 27 januari 2014 en dat de curator van SMP de procedure ex art. 27 Fw van SMP en mr. Snoek heeft overgenomen en een eigen nieuwe advocaat heeft gesteld, waarna de comparitie van partijen nader is bepaald op 12 maart 2014.
1.3 Ter comparitie van partijen bleek een minnelijke regeling niet mogelijk en is een vonnisdatum bepaald. Die vonnisdatum is om organisatorische redenen uitgesteld tot vandaag, 18 juni 2014.

De feiten

2.1 De vrouw en de man zijn ex-echtgenoten. Zij zijn op 22 juli 1994 onder het maken van huwelijkse voorwaarden gehuwd. Hun huwelijk is op 30 december 2011 formeel geëindigd door inschrijving van de bij beschikking van 18 augustus 2011 door deze rechtbank uitgesproken echtscheiding in het daartoe bestemde register.
2.2 De vrouw en de man hebben een lange en bittere strijd gevoerd over zeer veel geschilpunten die verband hielden met de echtscheiding, zoals zorg- en omgangsregelingen voor hun drie minderjarige kinderen, kinderalimentatie, verdeling van gemeenschappelijke activa waaronder de echtelijke woning en de inboedel, en tal van financiële verrekeningen in het kader van de afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden. Die strijd is onder meer gevoerd bij de toenmalige sector familie- en jeugdrecht van deze rechtbank in de twee gezamenlijk behandelde verzoekschriftprocedures met de zaaknummers 378381 en 390985. Het eerste verzoekschrift is door de toenmalige advocaat van de vrouw ingediend op 20 oktober 2010 en er zijn door de rechtbank drie beschikkingen gewezen op achtereenvolgens 18 augustus 2011 (zie hiervoor in alinea 2.1), 28 juni 2012 en tenslotte 27 september 2012.
2.3 De voormalige echtelijke woning te [plaatsnaam] was zoals hiervoor al in alinea 2.2 vermeld gemeenschappelijk eigendom en in 2005 gekocht en gefinancierd met ruim € 47.780,- eigen geldmiddelen van de man, met een hypothecaire geldlening op beider naam bij Delta Lloyd van € 247.500,- en met een rentedragende geldlening op beider naam van 17 mei 2005 van € 96.850,- in hoofdsom bij Cuna Holding BV, van welke BV de vader van de man toen directeur en enig aandeelhouder was.
2.4 Toen de vrouw in 2010 aankondigde te willen scheiden, heeft Cuna Holding BV de voornoemde geldlening van € 96.850,- in hoofdsom bij de vrouw en de man opgeëist. Vervolgens heeft SMP, van welke stichting de vader van de vrouw toen voorzitter was, de opgeëiste hoofdsom met rente betaald aan Cuna Holding BV. Bij brief van 12 augustus 2010 (productie 17 van de vrouw) heeft de vader van de man namens en op briefpapier van Cuna Holding BV vervolgens aan de man en de vrouw letterlijk geschreven:
Betreft: leenovereenkomst d.d. 17 mei 2005
Geachte heer [de man] en mevrouw [de vrouw],
Voor de goede orde bevestiging wij de ontvangst van een totaal bedrag van € 96.954,13 (…) zijnde het door ons opgeëiste bedrag van de aan u verstrekte lening, alsmede verschuldigde rente.
Genoemd bedrag werd overgemaakt door de Stichting Moderne Praktijkopleidingen (…), onder vermeldingovername lening [de vrouw] en [de man] onder gelijke condities.
Vertrouwend u hiermede van dienst te zijn geweest verblijven wij, onder voorbehoud van alle rechten,
Hoogachtend, CUNA Holding B.V.
2.5 Bij eindbeschikking van 27 september 2012 (zie alinea 2.2) heeft deze rechtbank letterlijk weergegeven het geschil tussen de vrouw en de man over de voormalige echtelijke woning en de daarmee verband houdende geldleningen (zie alinea 2.3) als volgt beslist:
(…) stelt de verdeling van de goederen die partijen in gemeenschappelijke eigendom hebben als volgt vast:
aan de man worden toebedeeld:

de echtelijke woning aan de (…) te (…) [plaatsnaam], met de op de woning gevestigde hypothecaire geldlening bij Delta Lloyd met nummer (…) ad € 247.500 en de geldlening bij de Stichting Moderne Praktijkopleidingen ad € 96.850,--, onder de bepaling dat de vrouw, wegens onderbedeling van de man,€ 14.928,51 aan de man zal voldoen; (…)
en verklaart deze vaststelling uitvoerbaar bij voorraad; (…)
De rechtbank overwoog daartoe op bladzijde 4 van haar beschikking letterlijk onder meer het volgende. Daarbij verdient nog opmerking dat de rechtbank in kennelijke navolging van de stellingen van beide partijen wegens de extra inbreng van ruim € 47.780,- eigen geldmiddelen van de man het eigendomsaandeel van de man in de gezamenlijke woning op 56,54% heeft vastgesteld en het eigendomsaandeel van de vrouw op 43,46%:
(…) De rechtbank is van oordeel dat de lening bij de Stichting Moderne Praktijkopleidingen door de vrouw is aangegaan ten bate van beide partijen, zij heeft hiermee immers de gezamenlijke schuld van partijen bij Cuna Holding B.V. die per direct diende te worden afgelost, voldaan. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat deze lening gelijkgesteld dient te worden met de lening die partijen doorvoor bij Cuna Holding B.V. zijn aangegaan. Deze lening dient derhalve op dezelfde wijze als de hypothecaire geldlening bij Delta Lloyd bij de verdeling in aanmerking te worden genomen.
(…) De rechtbank is - zoals ter terechtzitting reeds is besproken -, nu niet gebleken is dat partijen bij de aankoop van de woning zijn overeengekomen dat voor de eigendomsverhouding van het huis een andere verhouding zal gelden dan voor de aan de aankoop verbonden geldleningen van oordeel dat deze voor toescheiding van deze schulden dezelfde verhouding dient te gelden.
De rechtbank berekent de onderwaarde van de woning aldus op € 34.350,-- ( € 310.000,-- minus[€ 247.500,-- plus € 96.850,--]). Hiervoor komt voor € 19.421,49 voor rekening van de man en€ 14.928,51 voor rekening van de vrouw. (…).
2.6 Vervolgens heeft de man bij e-mail van 3 december 2012 aan de vrouw letterlijk geciteerd het volgende geschreven:
[de vrouw], wij zijn nu al meer dan 2 jaar verwikkeld in een strijd die alleen maar verliezers kent en waar onze kinderen veel last van hebben.
Op 27 september is er een uitspraak geweest van de rechtbank en zoals je zult begrijpen is deze uitspraak niet redelijk. Er is een aantal punten waar ik moeite mee heb waarvan het belangrijkste de verdeling van de woning.
Zoals je weet heb ik hier ca. 48.000,- Euro in geïnvesteerd en het restant van de koopsom hebben we gezamenlijk gefinancierd ieder voor 50% Met de uitspraak van de rechtbank is voorbij gegaan aan mijn inleg. Hiermee kan ik geen genoegen nemen en overweeg hoger beroep.
Voordat ik hiertoe besluit, stel ik voor om de strijdbijl te begraven en gezamenlijk tot een voor ons beiden bevredigende oplossing te komen middels een gesprek desnoods m.b.v. derden (bv mediator of vaders) waarna wij bij overeenstemming het in een convenant vastleggen.
Het doet mij veel verdriet onze kinderen te zien lijden onder ons gevecht waar maar geen einde aan lijkt te komen. Zowel [zoon 1] als [zoon 2] hebben mij herhaaldelijk gevraagd wanneer het nou eens afgelopen is. Ook de schoolresultaten van de kinderen lijden er vreselijk onder. [zoon 1] geeft aan er nog steeds last van te hebben. Ik ben geschrokken van de resultaten van [zoon 2] en die heeft zo snel mogelijk veel hulp en aandacht nodig.
Graag jouw reactie per omgaand. Groet, [de man].
2.7 De vrouw heeft afwijzend op dit schriftelijk verzoek van 3 december 2012 van de man tot mondeling schikkingsoverleg gereageerd. De man heeft de termijn van drie maanden voor hoger beroep van de beschikking van 27 september 2012 ongebruikt voorbij laten gaan. De man heeft daarna via zijn toenmalige advocaat mr. [Q] op 30 januari 2013 aan de vrouw een deurwaardersexploot doen betekenen, waarbij de man de drie beschikkingen van de rechtbank aan de vrouw deed betekenen en de vrouw sommeerde om wegens de toedeling door de rechtbank van de woning aan de man de echtelijke woning te [plaatsnaam] binnen één maand te verlaten en te ontruimen met
“al het hare en de haren”.
2.8 Daarna heeft de vrouw op 5 februari 2013 de hierna volgende volmacht aan haar vader ondertekend, naar zij stelt onder meer omdat zij haar toenmalige advocaat mr. [toenmalige advocaat van de vrouw] niet langer kon betalen:
Hierbij verstrekt ondergetekende volmacht aan de heer [A] (…) om de overdracht van mijn huidige woning aan de (…) [plaatsnaam] op correcte wijze en in overeenstemming met het vonnis van de rechtbank te ’s-Gravenhage d.d. 27 september 2012 (…) vóór 1 maart 2013 te regelen met Mr [Q] (…).
2.9 De vader van de vrouw heeft op 5 februari 2013 vervolgens aan mr. [Q] per e-mail geschreven:
Geachte mevrouw [Q],
Mijn dochter heeft mij schriftelijk gemachtigd om de overdracht van het onroerend goed te regelen. Nu geen hoger beroep is aangetekend door één der partijen is het vonnis d.d. 27 september 2012 in kracht van gewijsde getreden en is het zaak om de beslissingen van de rechtbank zo spoedig mogelijk ten uitvoer te brengen. Bijgaand treft u een voorstel aan van mijn hand om een en ander concreet te regelen. Mag ik van u vernemen of u hiermee kunt instemmen?
Met vriendelijke groet, [A].
Het door de vader van de vrouw bijgevoegde voorstel aan mr. [Q] luidt als volgt:
(…) Eigendomsoverdracht van het onroerend goed ad € 310.000,- op 28 februari 2013 bij notariskantoor (Matzinger?) te regelen door de heer [de man].
Storten van € 48.425 door de heer [de man] op dezelfde dag bij de notaris t.b.v. afwikkeling lening Cuna/Stichting Moderne Praktijkopleidingen
Bij de notaris worden door mevrouw [de vrouw] alle sleutels van (…) [plaatsnaam] t.b.v. de heer [de man] ingeleverd. Direct na de overdracht krijgt de heer [de man] de volledige en vrije beschikking (…).
2.10 Per e-mail van 10 februari 2013 reageerde mr. [Q] als volgt op dat voorstel:
Geachte heer [A],
(…) Mijn cliënt gaat akkoord met afwikkeling op de volgende wijze.

Cliënt neemt contact op met notaris Matzinger om de overdracht van het huis aan de (…) [plaatsnaam] notarieel te verlijden, indien mogelijk op 28 februari 2013.

Cliënt stort het bedrag van € 48.425,- op de derdenrekening van de notaris t.b.v. de afwikkeling van de lening Stichting Moderne Praktijkopleidingen, tegen gelijktijdige kwijting door SMP. Deze kwijting wordt schriftelijk door SMP aan mijn cliënt verleend.

Cliënt zorgt ervoor dat met de bank de overname van de daar lopende hypothecaire lening door cliënt geregeld is en dat uw dochter wordt ontslagen uit de hoofdelijkheid van de verplichtingen met betrekking tot de hypothecaire schuld. (…)
2.11 Per e-mail van woensdag 20 februari 2013 om 10.44 uur schreef de vader van de vrouw daarna aan de advocaat van de man het hierna volgende.
Geachte mevrouw [Q], beste [Q],
Voor de goede orde bericht ik u dat ik maandag jl. heb ingegrepen bij de informatie-uitwisseling over de verdeling van de inboedel tussen [de man] en [de vrouw]. [de man] had de lijst die ik ook van u heb gekregen gemaild aan [de vrouw] (in PDF-formaat). [de vrouw] heeft daarop een eigen lijst gemaakt - die dus weer afwijkt van die van [de man] - en daar heeft [de man] weer boos op gereageerd. Omwille van de voortgang heb ik maandag jl. met [de vrouw] samen de lijst van [de man] als uitgangspunt genomen en de afwijkingen daarop van [de vrouw] in rood kenbaar gemaakt op een door mijzelf geheel nieuw overgetypte lijst in excel. Deze lijst is door [de vrouw] gisteren aan [de man] gemaild. Bij mij bestaat de indruk dat zij daar nu uit zouden moeten komen.
Verder heb ik inmiddels bijgaande door mij opgestelde verklaring m.b.t. de finale kwijting in tweevoud gisteren al in Renkum getekend door de secretaris en mij als voorzitter van de Stichting Moderne Praktijkopleidingen. Deze verklaring zal ik in tweevoud meenemen bij de overdracht t.b.v. de notaris.
Omdat ik inmiddels kan overzien dat de verhuizing van [de vrouw] en de kinderen met hun inboedel tijdig zal plaatshebben (zij trekken tijdelijk bij ons in aan de (…) te [plaatsnaam 2]) resteren bij mij twee vragen:
1.
gaat de geplande overdracht bij de notaris op 28 februari definitief lukken? en
2.
wanneer mag ik de vaststellingsovereenkomst tegemoet zien?
Ik verneem graag van u,
Met vriendelijke groet, [A].
2.12
Per e-mail van woensdag 20 februari 2013 om 12.04 antwoordde mr. [Q]:
Geachte heer [A], beste [A],
Fijn dat je hebt ingegrepen waar het de inboedellijsten betreft. Ik hoop van harte dat [de man] en [de vrouw] daar nu uit zijn. De concept vaststellingsovereenkomst ligt bij [de man]. Zodra ik zijn opmerkingen heb ontvangen mail ik de tekst naar jou door. Of 28 februari wat de notaris betreft haalbaar is, weet ik niet. Ik laat je dat zo spoedig mogelijk weten. Met vriendelijke groet, [Q].
2.13
Daarop reageerde de vader van de vrouw bij e-mail van donderdag 21 februari 2013 om 15.48 uur als volgt.
Geachte mevrouw [Q], beste [Q],
Voor de goede orde bevestig ik dat ik uiterlijk heden om 17.00 uur bevestigd wil krijgen dat de overdracht volgens planning volgende week donderdag 28 februari plaats zal hebben. In dat geval zal de verhuizing van (…) [plaatsnaam] komende dinsdag 26 februari plaatshebben zodat ik in de gelegenheid ben er op de woensdag daaropvolgend toe te zien dat alle afspraken over de inboedel correct zijn nagekomen. Maar ik moet dan wel vóór 17.00 uur de opdracht tot de verhuizing kunnen verstrekken.
Krijg ik deze bevestiging niet dan stel ik de hele operatie één maand uit tot 28 maart 2013! Ik hoop echter dat de hele kwestie alsnog volgende week kan worden afgerond. Naar mijn oordeel hebben zowel [de man] als [de vrouw] daar beiden groot belang bij.
Met vriendelijke groet, [A].
2.14
Op 21 februari 2013 om 17.11 uur kwam per e-mail het antwoord van mr. [Q]:
Ik begrijp van de heer [de man] dat niet vast staat of de notaris de 28e beschikbaar is. Ik ben nu niet op kantoor. Wellicht is er een mogelijkheid dat u rechtstreeks bij notaris Matzinger informeert of deze datum beschikbaar is.
Om 17.19 uur reageerde de vader van de vrouw daarop per e-mail als volgt:
Ik heb zojuist een poging ondernomen notariskantoor Matzinger te bereiken maar stuit daarbij op een antwoordapparaat. Ik bel u morgenochtend rond 9.15 uur.Om 20.57 uur antwoordde mr. [Q] per e-mail:
Bijgaand zend ik u de vaststellingsovereenkomst. Ik ben morgen pas rond 9.30 op kantoor. Wellicht kunt u mij dan direct laten weten of u met de inhoud van de overeenkomst akkoord bent. Over de overdrachtsdatum kan ik u op dit moment helaas niet meer vertellen dan ik u eerder vandaag mailde.
2.15
Op vrijdag 22 februari 2013 om 09.31 uur reageerde de vader van de vrouw daarop als volgt:
Geachte mevrouw [Q], beste [Q], hierdoor bericht ik u dat ik mijnerzijds akkoord ben met de vaststellingsovereenkomst (ook [de vrouw] heeft haar akkoord gegeven op de inhoud met 2 kleine opmerkingen van haar kant: 1 de postcode op pagina 1 moet zijn (…) en 2 8e regel van onder op pagina 1 overeenstemming i.p.v overeensteming). Ik bel u zo direct. Met vriendelijke groet, [A].
Daarop antwoordde mr. [Q] om 10.03 uur:
Beste [A], alles loopt weer anders in mijn planning dan gedacht. Ik moet nu in bespreking. Naar ik begrijp moet nu vast komen te staan dat er 28 februari wordt overgedragen. Ik heb daar op dit moment niet meer informatie over dan ik je gisteren mailde. Ik zal proberen vandaag [de man] te pakken te krijgen en dan bericht ik je. Is het niet toch een idee als jij belt met Matzinger? Die weet denk ik meer dan ik op dit moment. Met vriendelijke groet, [Q].
Om 10.20 mailde de vader van de vrouw het volgende terug:
(…)Vanochtend om 9.00 uur heb ik gebeld naar notariskantoor MatzingerEversdijk. De notaris was toen nog niet aanwezig en ik zou zo spoedig mogelijk worden teruggebeld. Omstreeks 9.45 ben ik teruggebeld door mevrouw [X]. Zij vertelde mij dat het kantoor nog niet op de hoogte was van een overdracht van de (…) [plaatsnaam] op 28 februari. Daarop heb ik met haar afgesproken direct de vaststellingsovereenkomst te mailen (dat is direct gebeurd en daarin heb ik tevens aangegeven dat [de vrouw] en ik akkoord zijn met de inhoud). Ik wacht uw nader bericht af. (…)
Daarop antwoordde mr. [Q] op vrijdag 22 februari 2013 om 13.18 per e-mail:
Geachte heer [A], beste [A], Hierbij de definitieve vaststellingsovereenkomst. Wij spraken het volgende af: Ik ontvang maandag a.s. rond 10.00 uur de door [de vrouw] getekende vaststellingsovereenkomst en de namens de SMP door de voorzitter en de secretaris ondertekende vrijwaringsverklaring. Ik zorg ervoor dat [de man] maandag a.s. bij mij op kantoor komt om beide stukken te tekenen en dat de genoemde stukken vervolgens bij notariskantoor Matzinger worden bezorgd. Als de notaris uiterlijk maandag a.s. de stukken heeft, kan op 28 februari a.s. de overdracht (…) plaatsvinden. Ik zorg ervoor dat [de vrouw] en [de man] ieder een kopie van de getekende stukken ontvangen. Met vriendelijke groet, [Q].
2.16
De voornoemde, door mr. [Q] opgestelde vaststellingsovereenkomst tussen de man en de vrouw over verkort weergegeven de toedeling van de echtelijke woning op 28 februari 2013 via notaris Matzinger, de hypothecaire geldschuld aan Delta Loyd, de geldlening van SMP en de inboedelgoederen is door de vrouw ondertekend op 22 februari 2013 en door de man op 25 februari 2013. Voor zover nu nog van belang bevat die vaststellingsovereenkomst met betrekking tot de toedeling van de echtelijke woning en over de geldlening van SMP van in hoofdsom € 96.850,- onder meer de volgende bepalingen.

Bij eindbeschikking van 27 september 2012 heeft de rechtbank over de echtelijke woning aan (…) te [plaatsnaam] (…) beslist dat deze woning aan de man wordt toebedeeld tegen een waarde van € 310.000,-.

De vrouw heeft een lening bij de Stichting Moderne Praktijkopleidingen afgesloten van € 96.850,--, waarmee zij een lening op naam van beide partijen heeft afgelost.

Partijen hebben de overige vermogensbestanddelen en schulden met elkaar verrekend en wensen thans tot een finale afwikkeling van de vermogensrechtelijke gevolgen van hun echtscheiding te komen.
1.1.
Partijen geven hierbij opdracht aan notaris mr. H. Matzinger te Den Haag of diens plaatsvervanger om, zo mogelijk uiterlijk op 28 februari 2013, een notariële akte te verlijden waarbij de echtelijke woning aan de (…) te [plaatsnaam] aan de man geleverd wordt.
1.2.
Tijdig voorafgaand aan de notariële levering stort de man een bedrag van € 48.425,-- op de derdenrekening van genoemde notaris ten behoeve van de afwikkeling van de lening van de Stichting Moderne Praktijkopleidingen.
1.3.
De vrouw draagt er zorg voor dat de Stichting Moderne Praktijkopleidingen schriftelijk verklaart niets van de man te vorderen te hebben en hem algehele en finale kwijting te verlenen.
1.6
Partijen geven hierbij opdracht aan notaris mr. H. Matzinger te Den Haag of diens plaatsvervanger om, direct voorafgaand aan het verlijden van bovengenoemde notariële akte en na constatering dat voornoemd bedrag van € 48.425,-- op de derdenrekening van de notaris is gestort, voornoemde kwijtingsverklaring te overhandigen aan de man.
3.1
Partijen stellen vast dat zij door uitvoering van het in deze overeenkomst bepaalde de vermogensrechtelijke gevolgen van hun echtscheiding finaal hebben geregeld. Zij verklaren dat zij terzake niets meer van elkaar te vorderen hebben en elkaar algehele en finale kwijting verlenen.
3.2
De man vrijwaart de vrouw en de vrouw vrijwaart de man voor aanspraken ter zake van schulden die hij, respectievelijk zij krachtens dit convenant voor zijn, respectievelijk haar rekening neemt.
2.17
De voornoemde, door de vader van de man opgestelde en op 28 februari 2008 gedateerde, maar al eerder op 25 februari 2013 door de man enerzijds en anderzijds op 19 februari 2013 door de vader van de vrouw als voorzitter en door de heer [secretaris] als secretaris van SMP ondertekende vaststellingsovereenkomst tussen de man als
“partij sub 1”en SMP als
“partij sub 2”over de
“algehele aflossing”van de geldlening en de daarvoor te verlenen kwijting bevat onder meer de volgende bepalingen.
(…) in aanmerking nemende dat:
Partij sub 1 aan partij sub 2 heden een bedrag van € 48.425,--- zegge (…) zal terugbetalen, zulks in verband met de algehele aflossing van de lening voor de eigen woning van partij 1, (…) te [plaatsnaam] (…).
verklaren het volgende te zijn overeengekomen:
Artikel 1.
De hoofdsom ad € 48.425,-- zal partij sub 1 heden storten op een derden rekening bij notariskantoor Matzinger. Dit bedrag zal door de Notaris na overdracht van het onroerend goed (… te [plaatsnaam]) aan partij 2 worden overgemaakt op bankrekeningnummer (…) ten name van Stichting Moderne Praktijkopleidingen te Den Haag.
Artikel 2.
Stichting Moderne Praktijkopleidingen verklaart jegens partij 1 dat zij hierna niets meer te vorderen heeft en verleent derhalve volledige en finale kwijting van de lening. (…)
2.18
Op donderdag 28 februari 2013 hebben de vrouw en de man ten overstaan van een plaatsvervanger van notaris Matzinger de notariële akte van verdeling en levering ondertekend. Door inschrijving daarvan in het register is de volle eigendom van het voorheen gemeenschappelijke registergoed te [plaatsnaam] aan de man geleverd. Op bladzijde 2 van die notariële akte tussen de man en de vrouw is onder meer het volgende bepaald.
(…) VERDELING EN LEVERING
Partijen zijn bij vaststellingsovereenkomst de dato achtentwintig februari tweeduizenddertien, waarvan een kopie aan deze akte isgehecht, overeengekomen gemeld registergoed en schuld te verdelen zoals hierna vermeld. Ter uitvoering daarvan delen zij bij deze toe aan man tegen een waarde van (…) (€ 310.000,00): het hiervoor breder omschreven registergoed, plaatselijk bekend (…), onder de verplichting om voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen de hiervoor gemelde hypothecaire schuld en een deel van de lening groot (…) (€ 48.425,00) bij de Stichting Moderne Praktijkopleidingen (…). Ter uitvoering van de verdeling verklaren partijen bij deze voormeld registergoed in eigendom te leveren aan de man, die dit in eigendom aanneemt.
Geen overbedeling
Partijen verklaren dat in verband met bovenomschreven verdeling en de verdeling van de overige gemeenschappelijke goederen geen van partijen is overbedeeld.
GEEN ONTSLAG UIT HOOFDELIJK VERBAND
De hypotheek zal door de man volledig worden afgelost en worden geroyeerd zodat een verklaring van ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid achterwege kan blijven. Voorts is aan deze akte gehecht een kopie van een verklaring van de Stichting Moderne Praktijkopleidingen waaruit blijkt dat de stichting niets meer van de man te vorderen heeft en hem algehele en finale kwijting verleent ter zake de lening, afgesloten de dato zeventien mei tweeduizend vijf, bij deze stichting.
Op bladzijde 3 van die notariële akte is voorts het volgende bepaald.
Kwijting
De comparanten verklaarden dat de verdeling aldus tot ieders volkomen genoegen tot stand is gebracht door middel van levering ex artikel 186 Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, dat ieder het hem of haar toekomende heeft ontvangen en aanvaard en dat de deelgenoten elkander ter zake van deze verdeling volledige kwijting verlenen.
2.19
Bij e-mail van 5 maart 2013 heeft de vader van de vrouw daarna aan de man het volgende geschreven.
Dag [de man],
Met jouw vader heb ik afgesproken dat ik ervoor zou zorgen dat jij de zilveren uitvoering van het Haagsch Lofje die je van je ouders gekregen hebt terug zou krijgen plus de Leica verrekijker. De laatste heeft [de vrouw] op mijn verzoek inmiddels uit de opslag van goederen gehaald. Daardoor heb ik beide voorwerpen nu tot mijn beschikking. Mijn vraag is wanneer het jou gelegen komt dat ik ze even langs breng.
Van [secretaris] heb ik begrepen dat jouw deel van de lening door de notaris is overgemaakt. Zijn verzoek aan mij is om jou daarvoor te bedanken en ook het allerbeste te wensen. Daar voldoe ik hierbij graag aan.
Tenslotte is er bij de eindafrekening iets abusievelijk mis gegaan. De notaris heeft van de plaatsvervangster van [Q] op de maandag voorafgaande aan de overdracht alleen de vaststellingsovereenkomst + kwijting voor de SMP-lening van jouw deel gekregen en abusievelijk niet het vonnis van de Rechtbank terzake de afrekening behorend bij de toewijzing van het onroerend goed aan de man. Ik verkeerde dus in de veronderstelling dat de notaris bij de afwikkeling van het onroerend goed het bedrag ad € 33.496,49 aan [de vrouw] zou overmaken, zijnde het andere deel van de lening ad € 48.425 minus € 14.928,51 wegens onderbedeling van de man. Immers het aankoopbedrag ad € 310.000 minus de op het pand rustende hypotheek ad € 247.500 biedt voldoende saldo om dat mogelijk te maken. Navraag bij de notaris leerde mij dat zij bij de instructie niet het vonnis van de rechtbank heeft gekregen. Nu [de vrouw] ook haar deel van de lening aan SMP wil terugbetalen mist zij dus nog € 33.496,49. Zou jij zo vriendelijk willen zijn om dit bedrag zo spoedig mogelijk aan haar over te maken. Ik hoop spoedig van je te horen. Met hartelijke groet, [A].
2.2
Nadat ook een herinnering per e-mail van 9 maart 2013 door de man onbeantwoord bleef, heeft de vader van de vrouw bij e-mail van 13 maart 2013 aan mr. [Q] het volgende geschreven.
Geachte mevrouw [Q], beste [Q],
Door een misverstand is bij de afwikkeling van de eindbeschikking van de rechtbank terzake van de overdracht van het onroerend goed (…) te [plaatsnaam] een omissie opgetreden. Vanmorgen zijn mijn dochter en ik bij de notaris gewest en daarbij is komen vast te staan dat de notaris bij de instructie van de overdracht wél over de vatstellingsovereenkomst + finale kwijting van de helft van de lening van Stichting Moderne Praktijkopleidingen kon beschikken maar niet over het vonnis zelf. Dat heeft tot gevolg gehad dat zij thans nog steeds niet kan beschikken over een bedrag ad € 33.496,49, zijnde de andere helft van de lening ad € 48.425 verminderd met de onderbedeling van de man zoals door de rechtbank werd bepaald op een bedrag van € 14.928,51.
Nu is alles in grote haast opgemaakt en ik kan mij herinneren dat u ziek was op de dag (25/2 om 10.00 uur) dat ik de getekende vaststellingsovereenkomst + de kwijting van de lening bij één van uw collega’s heb aangereikt. Door een misverstand is het vonnis van de rechtbank niet bij de notaris aangereikt. Niettemin hebben [de vrouw] en ik daarop wel gerekend en te goeder trouw gemeend dat een en ander financieel zou worden afgewikkeld op de dag van de overdracht. Dat past ook in de volmacht die zij mij heeft gegeven en daar staat nadrukkelijk in vermeld dat de overdracht op correcte wijze en in overeenstemming met het vonnis van de rechtbank te ’s-Gravenhage d.d. 27 september 2012 (…) vóór 1 maart 2013 zou moeten worden geregeld.
Op 5 maart heb ik in een e-mail aan [de man] een en ander toegelicht en verzocht om het bedrag ad € 33.496,49 zo spoedig mogelijk aan [de vrouw] over te maken zodat zij althans het grootste deel van de andere helft van de lening zou kunnen terugstorten bij Stichting Moderne Praktijkopleidingen. [de man] heeft [de vrouw] laten weten dat hij de bewuste e-mail aan u heeft doorgestuurd maar verder hebben wij tot-nu-toe nog geen enkele reactie op mijn verzoek gehad en dat vind ik op zijn zachtst gezegd bevreemdend.
De notaris stelde voor om een aanvulling bij de vaststellingsovereenkomst op te nemen waarin een en ander
alsnog geregeld wordt. Kunt u daarvoor zorg dragen? Met vriendelijke groet, [A].
2.21
De voorgaande e-mails van 5, 9 en 13 maart 2013 hebben uiteindelijk geleid tot een antwoord per e-mail van 18 maart 2013 van de vader van de man aan de vader van de vrouw met de volgende inhoud.
(…) Beste [A],
Naar aanleiding van de e-mails die je hebt gezonden naar [de man] en mevrouw [Q] het volgende: Op 5 februari heb jij via e-mail contact opgenomen met Mevrouw [Q], waar je kenbaar hebt gemaakt, door [de vrouw] gemachtigd te zijn om zaak te regelen met betrekking tot de overdracht van het onroerend goed. Bij de uitspraak van de rechtbank is er een fout gemaakt in de berekening. [de man] heeft dit aan [de vrouw] gemeld, met het voorstel (alvorens hoger beroep aan te tekenen) om met elkaar hierover -desnoods met beide vaders- in overleg te treden en tot een voor beide partijen bevredigende oplossing te komen. Dit werd door [de vrouw] van de hand gewezen. Een emotionele brief die [zoon 1] aan beide ouders heeft gestuurd waarin hij kenbaar maakte dat alle drie de kinderen veel last van de scheiding hadden en dat de afwikkeling zo lang duurde heeft er toe geleid, dat [de man] heeft besloten niet in hoger beroep te gaan.
Wij zijn er van uit gegaan, dat ook jij deze brief hebt gelezen en een eerlijk- en rechtvaardigheidsgevoel van jou, aanleiding is geweest om de zaak van [de vrouw] over te nemen en tot een goede oplossing te komen. Via mevrouw [Q] heb jij een voorstel gedaan, wat eerlijk en redelijk was. Dat voorstel is door [de man] geaccepteerd. Vervolgens is er een overeenkomst van finale kwijting door de stichting opgesteld en is er een vaststellingsovereenkomst gemaakt welke door alle partijen is getekend. De notaris heeft een akte van verdeling en levering aan partijen gestuurd en op 28 februari is de akte gepasseerd.
Het heeft ons verbaasd dat jij hierop wilt terug komen. Voor ons is de zaak eerlijk en rechtvaardig geregeld en wij beschouwen hiermede de zaak als afgedaan. Met vriendelijke groet, [de man].
2.22
Nadat brieven van mr. Snoeks van 4 april 2013 en van 13 mei 2013 niet tot een oplossing hadden geleid en nadat mr. Snoeks als advocaat van de vrouw en van SMP op 25 juli 2013 de inleidende dagvaarding in deze civiele bodemprocedure had uitgebracht, is op 19 november 2013 door deze rechtbank het faillissement van de oorspronkelijk mede-eiseres SMP uitgesproken (zie alinea 1.2). Voordien was op 23 september 2013 al overleden de heer [A], de vader van de vrouw en de voorzitter van SMP.

De te beslissen geschilpunten

3.1 Bij inleidende dagvaarding van 25 juli 2013 hebben de vrouw en SMP gevorderd dat de rechtbank zal verklaren voor recht
“dat de vaststellingsovereenkomst tussen de vrouw en de man zowel als de schriftelijke kwijting tussen SMP en de man rechtsgeldig buitengerechtelijk zijn vernietigd, althans subsidiair die vaststellingsovereenkomst zowel als die schriftelijke kwijting te vernietigen.”Voorts vorderen zij dat de rechtbank de man zal veroordelen om te betalen aan SMP een bedrag van in hoofdsom € 48.425,- althans
€ 33.496,49, met nevenvorderingen. Deze vorderingen zijn kort gezegd gebaseerd op dwaling, bedrog, misbruik van omstandigheden en/of onrechtvaardigde verrijking.
3.2 Namens de man is hiertegen uitgebreid verweer gevoerd, dat hierna bij de beoordeling door de rechtbank voor zover nodig aan de orde komt.

De beoordeling

4.1 Naar het oordeel van de rechtbank moeten alles afwegende de hiervoor in alinea 3.1 vermelde twee primaire hoofdvorderingen van de vrouw en van (na de overname van de procedure ex art. 27 Fw) de curator van SMP worden toegewezen op grond van dwaling en/of misbruik van omstandigheden, en falen de daartegen door de man gevoerde verweren. Daartoe is voor de rechtbank het volgende redengevend en doorslaggevend.
4.2 Uit de tekst en strekking van de volmacht van 5 februari 2013 (zie de voorgaande alinea 2.8) en ook uit de het voorstel begeleidende e-mail van eveneens 5 februari 2013 (zie alinea 2.9) van de vader van de vrouw blijkt onmiskenbaar dat de vrouw en haar vader voor wat betreft de woning en daarmee verband houdende twee geldleningen uitvoering wensten te geven aan de desbetreffende beslissingen van deze rechtbank bij eindbeschikking van 27 september 2012 (zie daartoe alinea 2.5). Voor civiele juristen is echter evident dat het door de vader van de vrouw en tevens voorzitter van SMP daartoe aan mr. [Q] (de toenmalige advocaat van de man) gedane voorstel van 5 februari 2013 ten nadele van de vrouw € 33.496,49 en ten nadele van SMP € 48.425,- in hoofdsom afweek ten opzichte van de tekst en strekking van die eindbeslissingen van de rechtbank. Kennelijk ging de vader van de vrouw en de voorzitter van SMP dus bij zijn voorstel van 5 februari 2013 uit van onjuiste veronderstellingen, welke onjuiste veronderstellingen vervolgens hebben geleid tot de op die onjuiste veronderstellingen voortbouwende twee vaststellingsovereenkomsten met finale kwijtingen die aan de notariële akte van 28 februari 2013 zijn gehecht (zie de voorgaande alinea’s 2.16, 2.17 en 2.18). Die onjuiste veronderstellingen aan de zijden van de vrouw en SMP zijn spoedig nadien door de vader van de vrouw nog tijdens zijn leven zelf beschreven in zijn twee e-mails van 5 en 13 maart 2013 (zie de alinea’s 2.10 en 2.20).
4.3 Die voor de vrouw en SMP nadelige onjuiste veronderstellingen waren kenbaar voor de man en/of in ieder geval voor zijn toenmalige advocaat mr. [Q]. Dit mede gelet op de onweersproken en dus vaststaande stellingen ter zitting namens de vrouw dat a) mr. [Q] niet alleen de begeleidende e-mail van 5 februari 2013 maar kort nadien ook de volmacht zelf van de vader van de vrouw heeft ontvangen en dat b) de vrouw afwijzend en dus nooit positief heeft gereageerd op het eerdere voorstel van de man van 3 december 2012 (zie alinea 2.6). Ter zitting is door de man voorts toegegeven dat hij en zijn advocaat mr. [Q] de voormelde financieel-juridische nadelen voor zijn twee wederpartijen ten opzichte van de tekst en strekking van de eindbeschikking van de rechtbank destijds ook hebben onderkend, maar dat zij ervan uitgingen en mochten uitgaan dat de vrouw en haar vader met hun van die eindbeschikking afwijkende voorstellen alsnog wilden afwijken van de onjuiste beslissingen of rekenfouten van de rechtbank, zulks ter definitieve beëindiging van de langlopende geschillen en ter voorkoming van hoger beroep, zoals naar de rechtbank begrijpt ook nog is toegelicht of aangestipt in de e-mail van de vader van de man van 18 maart 2013 (zie alinea 2.21). Naar het oordeel van de rechtbank mocht men er aan de zijde van de man in de gegeven feitelijke omstandigheden van dit geval echter nu juist
nietzonder meer gerechtvaardigd op vertrouwen dat men aan de zijde van de vrouw alsnog na een ruim twee jaar durende bittere rechtsstrijd over vele geschilpunten waaronder de lening van
€ 96.850,- bij SMP en vooral ná het ongebruikt verstrijken van de termijn van hoger beroep zonder enige relevante tegenprestatie van de man toch nog met een bedrag van maar liefst
€ 33.496,49 in hoofdsom in het nadeel van de vrouw zou willen afwijken van de desbetreffende onherroepelijke eindbeslissing van de rechtbank van 27 september 2012.
4.4 Aan de zijde van de man geldt dit eens te meer omdat de vrouw zich in dat stadium van het conflict anders dan de man mede om financiële redenen niet meer liet bijstaan door een advocaat maar nog slechts door haar vader, terwijl zowel de vrouw als haar vader geen civiele juristen zijn, geen relevante ervaring hadden met voor buitenstaanders relatief complexe financieel-juridische constructies en verdelings- en verrekeningsgeschillen zoals het onderhavige, en bovendien omdat zij zich beiden gelet op de inhoud van alle in de alinea’s 2.6 t/m 2.15 en 2.19 geciteerde correspondentie in een relatief korte tijd met zeer veel praktische en emotioneel beladen te regelen zaken waaronder ook veel bijzaken moesten bezighouden en daarbij kennelijk voor wat betreft het financieel meest waardevolle registergoed en de daarmee verband houdende twee grote geldleningen het juiste inzicht en overzicht misten of waren kwijtgeraakt. Die hectische omstandigheden voor de vrouw en haar vader werden in dit geval kennelijk ook nog eens versterkt door het namens de man zelf in zijn eigen woorden ter zitting “om druk op de ketel te zetten” kort voordien op 30 januari 2013 uitgebrachte deurwaardersexploot (zie alinea 2.7), welk exploot door de vrouw in haar eigen woorden ter zitting als “schokkend” is ervaren en waardoor bij de vrouw en haar vader kennelijk de (strikt genomen ook onjuiste) veronderstelling is ontstaan dat de vrouw vóór 1 maart 2013 per definitie de door de rechtbank aan de man toegedeelde voormalige echtelijke woning zou hebben moeten verlaten en ontruimd, met alle kennelijk door de vrouw en haar vader daardoor gevoelde extra haast en extra druk van dien.
4.5 Voor wat betreft SMP heeft naast al het voorgaande ook nog extra te gelden dat zonder nadere toelichting - die ontbreekt - niet te begrijpen is waarom de man en/of zijn toenmalige advocaat mr. [Q] er gerechtvaardigd op zouden hebben mogen vertrouwen dat SMP als schuldeiser op of omstreeks 28 februari 2013 daadwerkelijk om niet jegens de man afstand zou hebben willen doen van haar recht om de na de deelbetaling van € 48.425,- door de man nog uitstaande resterende hoofdsom van € 48.425,- uit geldlening plus de maandelijkse rente geheel te kunnen verhalen op haar beide hoofdelijk schuldenaren de vrouw én de man, althans zonder genoegzame zekerheid dat, bij wie, wanneer en hoe de resterende € 48.425,- door SMP zou kunnen worden geïncasseerd. De man en zijn toenmalige advocaat hadden daarentegen destijds ook moeten onderkennen dat de drie toenmalige functionarissen van SMP (dat zijn de vader van de vrouw als voorzitter, de secretaris [secretaris] en ook de vrouw als volgens het handelsregister per 8 februari 2013 nieuw aangetreden directrice van SMP) bij de door mr. [Q] per e-mail van 10 februari 2013 (zie alinea 2.10) geëiste finale kwijting door SMP voor een bedrag van maar liefst
€ 48.425,- in het nadeel van SMP van dezelfde of soortgelijke onjuiste veronderstellingen uitgingen en daarbij even onervaren waren en onder dezelfde of een soortgelijke gevoelde druk stonden als hiervoor in alinea 4.4 door de rechtbank is overwogen en beslist ten aanzien van de vrouw en haar vader.
4.6 Met al het voorgaande heeft de rechtbank ook de meeste namens de man gevoerde relevante verweren weerlegd, waarmee de rechtbank dus de namens de vrouw en (de curator van) SMP gegeven reacties op die verweren onderschrijft. Ten aanzien van de namens de man nog benadrukte kwijting zoals die nog afzonderlijk en dus voor de derde keer in korte tijd is verleend in de notariële akte van 28 februari 2013 (zie alinea 2.18) heeft al het voorgaande evenzeer te gelden, nu die kwijting rechtstreeks voortvloeit uit de kwijtingen die ten onrechte zijn verleend in de twee kort voordien ondertekende en aan die notariële akte gehechte vaststellingsovereenkomsten. Omdat namens de man geen andere concrete feiten of omstandigheden zijn gesteld die nog zouden kunnen leiden tot een andere beslissing over de ingestelde vorderingen, zal de rechtbank het bewijsaanbod van de man passeren.
4.7 Voor wat betreft de desbetreffende overwegingen en beslissingen van deze rechtbank in haar eindbeschikking van 27 september 2012 in de rekestprocedures merkt de rechtbank in navolging van het daarover besprokene ter zitting, voorts ter verduidelijk voor partijen en tenslotte in reactie op de voorlaatste alinea van de faxbrief van mr. De Ruiter Kardol van 28 maart 2014, hier en nu in deze dagvaardingsprocedure nog het volgende op.
4.8 Civielrechtelijk onjuist en voorts voor partijen verwarrend is strikt genomen en voor zover nu nog van belang de in die eindbeschikking (zie de voorgaande alinea 2.5) van de rechtbank gegeven beslissing tot
“toebedeling aan de man van (…) de geldlening bij de Stichting Moderne Praktijkopleidingen.”Schulden kan men immers niet “toedelen”, en bovendien kan de rechtbank in een procedure tussen de man en de vrouw vanzelfsprekend zonder instemming van SMP als externe derde ook geen verandering brengen in de externe hoofdelijke aansprakelijkheid van zowel de man als ook de vrouw als schuldenaren voor de volle € 96.850,- plus de contractuele rente jegens hun schuldeiser SMP. Bedoeld te beslissen heeft de rechtbank dus klaarblijkelijk in haar eindbeschikking van 27 september 2012 om aan de man toe te delen de volle eigendom van de onroerende zaak, onder de
verplichtingenvoor de man om in de onderlinge verhouding tussen de man en de vrouw volledig voor zijn rekening te nemen en (zo veel mogelijk) als eigen schuld te voldoen de hypothecaire geldlening bij Delta Lloyd van in hoofdsom € 247.500,- en de geldlening bij SMP van in hoofdsom € 96.850,- en voorts om de vrouw te vrijwaren voor eventuele vorderingen van Delta Lloyd en/of SMP op de vrouw uit hoofde van die twee geldleningen.
4.9 Voorts moet deze eindbeschikking van 27 september 2012 klaarblijkelijk aldus worden begrepen dat met “
de bepaling dat de vrouw, wegens onderbedeling van de man,
€ 14.928,51 aan de man zal voldoen (…) en verklaart deze vaststelling uitvoerbaar bij voorraad”is bedoeld te beslissen dat de rechtbank bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw
veroordeelttot betaling aan de man van € 14.928,51 wegens onderbedeling, zulks echter slechts nadat, indien en voor zover door de man uitvoering zal zijn gegeven aan al hetgeen de rechtbank tussen de vrouw en de man over de verdeling van het registergoed en de onderlinge verrekening van de twee met dat registergoed verband houdende geldleningen bij eindbeschikking van 27 september 2012 heeft beslist.
4.10 Tenslotte overweegt de rechtbank - nu strikt genomen ook ten overvloede maar duidelijkheidshalve voor de drie partijen en hun advocaten - nog dat in de eindbeschikking van 27 september 2012 en in de voorgaande tussenbeschikking van 28 juni 2012 blijkbaar in navolging van de toenmalige stellingen van de vrouw en de man nog werd overwogen dat alleen de vrouw (en dus niet de man) in 2010 een geldlening van € 96.850,- bij SMP heeft afgesloten waarmee de vrouw de geldlening uit mei 2005 van de man en de vrouw bij Cuna Holding BV (zie alinea 2.3) heeft afgelost. In deze civiele bodemprocedure is echter gaandeweg komen vast te staan - zie daartoe alinea 2.4 en voorts het proces-verbaal van de zitting van 12 maart 2014 - dat niet de vrouw maar SMP omstreeks 12 augustus 2012 de geldlening met rente bij Cuna Holding BV voor de man en de vrouw geheel heeft afbetaald en afgelost onder de vermelding “
overname lening [de vrouw] en [de man] onder gelijke condities” en dat Cuna Holding BV dat (rechts)feit vervolgens per brief aan de man en de vrouw heeft meegedeeld. In het midden kan in deze procedure blijven hoe een en ander civielrechtelijk precies moet worden gekwalificeerd, maar de man heeft hier in ieder geval niet uit mogen begrijpen dat zoals hij stelde alleen (nog) de vrouw als schuldenaar van SMP zou hebben te gelden. Evenals mr. [Q] heeft de man dat feitelijk ook niet zo begrepen, zulks gelet op de inhoud, de ondertekening en de uitvoering van de kort voor 28 februari 2013 tussen de man en SMP gesloten vaststellingsovereenkomst (zie nader alinea 2.17).
4.11 Al het voorgaande betekent dat de twee primaire hoofdvorderingen van de vrouw en van (na de overname ex art. 27 Fw) de curator van SMP in deze civiele bodemprocedure moeten worden toegewezen op de wijze zoals hierna duidelijkheidshalve door de rechtbank zal worden beslist. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de primaire eerste hoofdvordering naar de rechtbank begrijpt is gebaseerd op de onweersproken stelling bij dagvaarding in alinea 25 dat mr. Snoek bij confraternele en daarom niet geproduceerde brief van 4 april 2013 aan mr. [Q]
“de vaststellingsovereenkomst zowel als de door SMP schriftelijk gegeven kwijting”buiten rechte heeft vernietigd. Ook de nevenvorderingen zijn als onweersproken toewijsbaar, waarbij de rechtbank nog opmerkt dat de primair met ingang van 17 mei 2013 gevorderde wettelijke rente over de primaire hoofdsom van € 48.425,- van de tweede hoofdvordering blijkbaar voortvloeit uit de sommatiebrief van mr. Snoek van 13 mei 2013 (productie 15 bij dagvaarding).
4.12 Strikt genomen ook ten overvloede - want niet gevorderd - merkt de rechtbank ten behoeve van partijen nog op dat uit de voorgaande overwegingen van de rechtbank ook voortvloeit dat ten eerste bij deze stand van zaken na al het voorgaande de vrouw - indien en voor zover nog niet betaald - nog € 14.928,51 in hoofdsom zal moeten betalen aan de man wegens onderbedeling van de man, en ten tweede dat ook de vrouw naast de man jegens de curator van SMP hoofdelijk gehouden is om desgevraagd de van de oorspronkelijke hoofdsom van € 96.850,- nog resterende hoofdsom van € 48.425,- plus contractuele rente aan de curator van SMP te betalen, in dat geval echter onder de verplichting van de man om de vrouw terzake te vrijwaren en om aan de vrouw aldus per saldo nog (€ 48.425,- minus
€ 14.928,51, dat is) € 33.496,49 in hoofdsom te betalen.
4.13 Als de in het ongelijk gestelde partij moet de man worden veroordeeld om aan de vrouw en aan de curator van SMP hun proceskosten te betalen, waarbij de rechtbank de kosten van dagvaarding en griffierecht tussen de vrouw en de oorspronkelijk eiseres SMP en nadien SMP’s curator zal toerekenen op de wijze zoals hierna onder de beslissingen volgt.

De beslissingen

De rechtbank:
- verklaart voor recht dat de in de voorgaande alinea’s 2.16 en 2.17 door de rechtbank beschreven twee vaststellingsovereenkomsten met finale kwijtingen tussen de man en de vrouw (2.16) en tussen de man en SMP (2.17) door mr. Snoek terecht buitengerechtelijk zijn vernietigd wegens dwaling en/of misbruik van omstandigheden;
- veroordeelt de man om dientengevolge aan de curator van SMP te betalen een nog resterende hoofdsom van € 48.425,- uit hoofde van geldlening, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over die resterende hoofdsom met ingang van 17 mei 2013;
- veroordeelt de man om aan de vrouw haar proceskosten te betalen, die door de rechtbank tot heden worden begroot op nihil aan verschotten en op € 1.158,- aan forfaitair salaris advocaat;
- veroordeelt de man om aan de curator van SMP te betalen de proceskosten van eerst SMP en daarna de curator van SMP, die tot heden door de rechtbank worden begroot op € 1.914,34 aan verschotten plus € 1.788,- aan forfaitair salaris advocaat;
- verklaart dit vonnis tot zover zo veel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Wien en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2014.