Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[A] en [B],
[C],
[D] en [E],
[F] en [G],
[H] en [I]
1.De procedure
- de dagvaarding van 29 oktober 2008, met 11 producties,
- de conclusie van antwoord, met 3 producties,
- het tussenvonnis van 27 november 2013, waarbij een comparitie van partijen is bevolen,
- het proces-verbaal van comparitie van 4 februari 2014, met de daarin vermelde stukken.
2.De feiten
”tegen de destijds door mij betaalde koopprijs(lees: € 1.500,- plus BTW, dus € 1.7285,-, hof)
danwel een andere door mij te noemen koopprijs”niet geloofwaardig. [Q] had immers aan [X ] en/of Pit een veel hogere (en in ieder geval een marktconforme) koopprijs kunnen vragen. Dit een en ander bracht het hof tot het oordeel dat, behoudens tegenbewijs, ervan moet worden uitgegaan dat geen sprake is van een veroordeling tot het onmogelijke.”
3.Het geschil
4.De beoordeling
Bevoegdheid
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)