ECLI:NL:RBDHA:2014:7761
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verbod tot opname civielrechtelijke uitspraken in strafdossier
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de Staat der Nederlanden. [eiser] vorderde een verbod op de opname van civielrechtelijke uitspraken in zijn strafdossier, omdat hij meende dat deze uitspraken onrechtmatig tot stand waren gekomen. De achtergrond van de zaak betreft een eerder kort geding waarin [eiser] een contact- en straatverbod opgelegd kreeg door de rechtbank Noord-Nederland. Dit vonnis werd later door het Gerechtshof vernietigd voor een deel, maar bevestigd voor het overige. [eiser] stelde dat hij zich niet naar behoren had kunnen verweren in de civiele procedures, wat volgens hem de basis vormde voor zijn vordering in het kort geding.
De voorzieningenrechter overwoog dat het aan de officier van justitie is om te bepalen welke stukken in het strafdossier worden opgenomen. De rechter concludeerde dat de beslissing van de officier van justitie om de civielrechtelijke uitspraken op te nemen in het strafdossier begrijpelijk was, gezien de overlap in feiten tussen de civiele en strafrechtelijke procedures. De rechter oordeelde dat [eiser] zijn bezwaren tegen de civiele uitspraken in de strafprocedure kan aanvoeren en dat er geen reden was om aan te nemen dat de civielrechtelijke uitspraken niet aan de eisen voldeden.
Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter de vorderingen van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen civiel en strafrecht en de rol van de officier van justitie in het samenstellen van het strafdossier.