In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 23 mei 2014 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, een gedetineerde in Ecuador, vorderde om in vrijheid te worden gesteld. Eiser had eerder in een tussenvonnis de gelegenheid gekregen om aan te tonen dat hij op 17 oktober 2014 in Ecuador in vrijheid zou worden gesteld. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat eiser hierin niet was geslaagd. Eiser had enkel verwezen naar een algemene regeling omtrent invrijheidstelling in Ecuador, zonder inzicht te geven in zijn specifieke situatie of kans van slagen voor vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling. De voorzieningenrechter concludeerde dat de informatie die eiser had overgelegd niet voldoende was om aan te tonen dat hij met een grote mate van waarschijnlijkheid in vrijheid zou worden gesteld. De vorderingen van eiser werden dan ook afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de Staat der Nederlanden, die op € 2.240,-- werden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van concrete bewijsvoering in procedures omtrent invrijheidstelling en de noodzaak voor gedetineerden om hun claims te onderbouwen met relevante en specifieke informatie.