ECLI:NL:RBDHA:2014:81

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2014
Publicatiedatum
7 januari 2014
Zaaknummer
AWB-13_7178
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake WGA-uitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 januari 2014 uitspraak gedaan in een beroep van [X] N.V. tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft een geschil over de beëindiging van een loongerelateerde WGA-uitkering van [A] per 26 juni 2010, en de daaropvolgende niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar door verweerder. Eiseres, [X] N.V., heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 mei 2013, waarin werd medegedeeld dat de WGA-uitkering van [A] was geëindigd. Verweerder verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat eiseres volgens hen niet rechtstreeks in haar belangen werd getroffen, maar slechts een afgeleid belang had als garantsteller van de failliete Stichting X.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres zich garant had gesteld voor de verplichtingen van de Stichting, die in staat van faillissement was verklaard. Eiseres stelde dat zij als direct belanghebbende moest worden aangemerkt, omdat het faillissement van de Stichting een zelfstandige rechtsverhouding met verweerder had gecreëerd. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres geen belanghebbende was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat haar betalingsverplichting voortvloeide uit een privaatrechtelijke overeenkomst met de Stichting. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep kennelijk ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door rechter G.P. Verbeek, in aanwezigheid van griffier W. Goederee, en is openbaar uitgesproken op 8 januari 2014. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 13/7178

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 januari 2014 in de zaak tussen

de naamloze vennootschap
[X] N.V., gevestigd te [P], eiseres
(gemachtigde: mr. J.J. Bakker),
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; afdeling bezwaar en beroep, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [A] laten weten dat haar loongerelateerde WGA-uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) per 26 juni 2010 is geëindigd en dat zij vanaf die datum in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 10 juni 2013 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 24 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres op 3 september 2013 beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. [A] was in dienst van [Stichting X] (hierna: “de Stichting”). De Stichting was eigenrisicodrager in de zin van artikel 1 van de WIA. Eiseres heeft zich voor de Stichting garant gesteld in het geval de Stichting zelf niet kan voldoen aan haar verplichtingen die voortvloeien uit het eigenrisicodragerschap. De Stichting is in staat van faillissement verklaard.
2.
In het bestreden besluit heeft verweerder het door eiseres ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres volgens verweerder niet rechtstreeks in haar belangen wordt getroffen. Eiseres zou als garantsteller van de Stichting slechts een afgeleid belang hebben bij het primaire besluit van verweerder.
3.
Eiseres is van mening dat nu de Stichting in staat van faillissement is verklaard, zij als direct belanghebbende moet worden aangemerkt bij het primaire besluit gericht aan [A]. Zij wordt door het primaire besluit rechtstreeks in haar belangen getroffen, omdat – zo begrijpt de rechtbank de stellingen van eiseres – als gevolg van het faillissement van de Stichting ingevolge artikel 84, lid 2 van de WIA tussen verweerder en eiseres een zelfstandige rechtsverhouding is ontstaan.
4.1
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 7:1, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 8:1, lid 1, van de Awb is de mogelijkheid om bezwaar te maken en beroep in te stellen slechts voorbehouden aan belanghebbenden. Ingevolge artikel 1:2, lid 1, van de Awb wordt uitsluitend degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken als belanghebbende aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres bij het primaire besluit geen belanghebbende in vorenbedoelde zin. Het enkele feit dat als gevolg van het primaire besluit op eiseres een betalingsverplichting jegens verweerder is komen te rusten, is onvoldoende om haar als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, lid 1, van de Awb aan te merken. Die betalingsverplichting vloeit immers voort uit de privaatrechtelijke overeenkomst tussen de Stichting en eiseres, waarbij eiseres zich voor de Stichting garant heeft gesteld jegens verweerder in het geval de Stichting niet aan haar betalingsverplichting jegens verweerder kan voldoen. Eiseres heeft als garantsteller van de inmiddels failliete eigenrisicodrager derhalve slechts een afgeleid belang. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.2.
In het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:54 van de Awb zonder nader onderzoek op het beroep uitspraak te doen. Het beroep is kennelijk ongegrond.
4.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Verbeek, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2014.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij aan de rechtbank verzoeken omtrent het verzet te worden gehoord.