ECLI:NL:RBDHA:2014:8141

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2014
Publicatiedatum
2 juli 2014
Zaaknummer
C-09-424676 - HA RK 12-439
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopig deskundigenonderzoek in letselschadezaak

In deze zaak, die voorlag bij de Rechtbank Den Haag, betreft het een verzoek om een voorlopig deskundigenonderzoek in het kader van een letselschadeclaim. De verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.P. Drosten, heeft het LUMC als verweerder, vertegenwoordigd door advocaat mr. O.L. Nunes. De rechtbank heeft op 20 juni 2014 een beschikking gegeven naar aanleiding van een eerder deskundigenbericht dat op 2 mei 2014 was ingekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bodemprocedure aanhangig is en dat de kosten van het deskundigenonderzoek door de partijen moeten worden gedragen. De deskundige, oogarts prof. dr. P.J. Ringens, heeft in zijn rapport geconcludeerd dat de oogartsen van het LUMC volgens de geldende richtlijnen hebben gehandeld. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat verzoekster de kosten van het deskundigenbericht moet dragen, omdat er geen bewijs is dat het LUMC aansprakelijk is voor de gestelde schade. De rechtbank heeft verzoekster veroordeeld tot betaling van € 1.621,40 aan de griffier, inclusief btw, en heeft de betalingstermijn en het rekeningnummer voor de overmaking vermeld. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door rechter mr. J.L.M. Luiten.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/424676 / HA RK 12-439
Beschikking van 20 juni 2014 ex artikel 205 lid 2 Rv
in de zaak van
[verzoekster]
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. A.P. Drosten te Enschede,
tegen
de rechtspersoon
LEIDS UNIVERSITAIR MEDISCH CENTRUM (LUMC),
gevestigd te Leiden,
verweerder,
advocaat mr. O.L. Nunes te Utrecht.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en het LUMC genoemd worden.

1.De verdere procedure

1.1.
Verwezen wordt naar de op 26 april 2013 in de onderhavige zaak gegeven beschikking en het daarin weergegeven procesverloop tot dan toe.
1.2.
De deskundige heeft een (definitief) deskundigenbericht uitgebracht. Dit bericht is ter griffie ingekomen op 2 mei 2014.
1.3.
Bij brief van 19 mei 2014 heeft de griffier partijen verzocht de rechtbank mede te delen of tussen partijen inmiddels een bodemprocedure aanhangig is, zodat de rechtbank indien nodig een beschikking kan geven als bedoeld in artikel 205 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Partijen hebben de rechtbank medegedeeld dat geen bodemprocedure aanhangig is.

2.De beoordeling

2.1.
Omdat het loon van de deskundige op grond van artikel 199 lid 3 Rv door de griffier ten laste van ’s Rijks kas is gebracht, dient op grond van artikel 205 lid 2 Rv te worden vastgesteld welk deel van het loon van de deskundigen door elk van de partijen dient te worden gedragen. Het loon van de deskundige bedraagt
€ 1.621,40 inclusief 21% btw.
2.2.
In hun brieven van 26 mei 2014 (LUMC) en 28 mei 2014 ([verzoekster]) hebben partijen hun standpunten kenbaar gemaakt. Het LUMC heeft zich op het standpunt gesteld dat [verzoekster] de kosten van de deskundige dient te dragen aangezien op grond van het deskundigenrapport niet is komen vast te staan dat het LUMC aansprakelijk is. [verzoekster] heeft aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
2.3.
Artikel 205 lid 2 Rv beantwoordt niet de vraag wie de meest gerede partij is om in de kosten van een deskundigenbericht te worden veroordeeld en ook de parlementaire geschiedenis biedt hierover geen duidelijkheid. Tijdens de parlementaire behandeling heeft de minister wel aangegeven geen inbreuk te willen plegen op het beginsel dat de verliezende partij de kosten draagt, maar als geen bodemprocedure volgt of aansprakelijkheid buiten rechte wordt erkend, blijft onduidelijk wie de “verliezende partij” is. Het past de rechtbank in beginsel ook niet om zich, in het kader van de beslissing die op grond van artikel 205 lid 2 Rv over de kosten moet worden genomen, uit te laten over de mogelijke aansprakelijkheid, nu het debat daarover nog niet is gevoerd en partijen dat – kennelijk – ook (nog) niet ten overstaan van een rechter wensen te voeren. Over de (mogelijke) aansprakelijkheid van het LUMC zal de rechtbank dan ook geen uitspraak doen.
2.4.
De rechtbank zal dan ook aan de hand van de bevindingen van de deskundige beoordelen wie de meest gerede partij is om in de kosten van het deskundigenbericht te worden veroordeeld. Met het voorlopig deskundigenonderzoek heeft [verzoekster] het handelen van de behandelend oogartsen van het LUMC willen doen beoordelen. Daartoe is een deskundig vakgenoot, te weten oogarts prof. dr. P.J. Ringens door de rechtbank na overleg met partijen benoemd. Uit het rapport van Ringens volgt zonder meer dat de oogartsen van het LUMC destijds volgens de regels hebben gehandeld. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om [verzoekster] te veroordelen tot betaling van de kosten van de deskundige.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van € 1.621,40 (inclusief btw), te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer IBAN NL31RBOS0569990580 ten name van het MVJ Arrondissement Den Haag, onder vermelding van “kosten deskundigen” en het zaak- en rekestnummer.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2014. [1]

Voetnoten

1.type: 1790