Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Iraanse vrouw, en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aangevraagd, die op 7 januari 2013 was verleend. Echter, op 12 december 2013 heeft de Staatssecretaris deze vergunning met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat eiseres onjuiste gegevens zou hebben verstrekt over het inkomen van haar echtgenoot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtgenoot van eiseres in de periode van januari tot en met maart 2013 geen legale arbeid heeft verricht, omdat er geen premies en belastingen waren afgedragen door zijn werkgever. Dit leidde tot de conclusie dat niet werd voldaan aan de inkomenseis voor de verblijfsvergunning.
Eiseres heeft tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat zij geen onjuiste gegevens had verstrekt. De rechtbank oordeelde dat eiseres op het moment van haar aanvraag niet op de hoogte kon zijn van de omstandigheid dat er geen premies en belastingen waren afgedragen, aangezien deze informatie pas later bekend werd. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de verblijfsvergunning en de weigering om deze te verlengen niet op een juiste grondslag berustten. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van de intrekking van de verblijfsvergunning over de periode van 7 januari tot en met 31 maart 2013 in stand. Tevens werd de Staatssecretaris opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning.
De rechtbank heeft ook bepaald dat de Staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden en veroordeelde hem in de proceskosten van eiseres. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding meer voor was na de uitspraak over het beroep.