ECLI:NL:RBDHA:2014:8456

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2014
Publicatiedatum
10 juli 2014
Zaaknummer
AWB-14_2169
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning wegens onjuiste gegevens over inkomen en legale arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Iraanse vrouw, en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aangevraagd, die op 7 januari 2013 was verleend. Echter, op 12 december 2013 heeft de Staatssecretaris deze vergunning met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat eiseres onjuiste gegevens zou hebben verstrekt over het inkomen van haar echtgenoot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtgenoot van eiseres in de periode van januari tot en met maart 2013 geen legale arbeid heeft verricht, omdat er geen premies en belastingen waren afgedragen door zijn werkgever. Dit leidde tot de conclusie dat niet werd voldaan aan de inkomenseis voor de verblijfsvergunning.

Eiseres heeft tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat zij geen onjuiste gegevens had verstrekt. De rechtbank oordeelde dat eiseres op het moment van haar aanvraag niet op de hoogte kon zijn van de omstandigheid dat er geen premies en belastingen waren afgedragen, aangezien deze informatie pas later bekend werd. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de verblijfsvergunning en de weigering om deze te verlengen niet op een juiste grondslag berustten. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van de intrekking van de verblijfsvergunning over de periode van 7 januari tot en met 31 maart 2013 in stand. Tevens werd de Staatssecretaris opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning.

De rechtbank heeft ook bepaald dat de Staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden en veroordeelde hem in de proceskosten van eiseres. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding meer voor was na de uitspraak over het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/2627 en AWB 14/2628
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 19 juni 2014 in de zaak tussen
[eiseres], geboren op [1986], van Iraanse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. C.A.M.J. Snijders),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.R. Toussaint).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van eiseres afgewezen en die vergunning met terugwerkende kracht tot 7 januari 2013 ingetrokken.
Bij besluit van 29 januari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. De echtgenoot van eiseres heeft op
11 september 2012 bij verweerder een verzoek ingediend om advies voor afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan eiseres. Verweerder heeft eiseres een mvv verleend. Eiseres heeft op 7 januari 2013 een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Verweerder heeft eiseres deze verblijfsvergunning verstrekt met ingang van 7 januari 2013 en met een geldigheidsduur tot 15 juni 2013, onder de beperking van verblijf bij haar echtgenoot. Op 25 april 2013 heeft eiseres een aanvraag ingediend om verlenging van de geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning.
2.
Bij het primaire besluit, dat bij het bestreden besluit in stand is gebleven, heeft verweerder de aanvraag om verlenging van eiseres’ verblijfsvergunning geweigerd en heeft hij de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht geheel ingetrokken. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres bij haar (eerdere) aanvraag van 7 januari 2013 onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl verweerder de vergunning van diezelfde datum niet had verleend als de juiste gegevens hem wel bekend waren geweest.
Over het beroep
3.1.
Eiseres voert aan dat zij geen onjuiste gegevens heeft verstrekt en dat zij geen gegevens heeft achtergehouden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat daarvan wel degelijk sprake is. De betreffende gegevens zien volgens verweerder op de omstandigheid dat de echtgenoot van eiseres over de periode van januari tot en met maart 2013 geen legale arbeid heeft verricht, zodat niet werd voldaan aan de eis dat de persoon bij wie de vreemdeling verblijft zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan (de inkomenseis).
3.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft ten behoeve van zowel het primaire als het bestreden besluit het door hem gebruikte systeem Suwinet geraadpleegd. Daaruit volgde dat over de periode van januari tot en met maart 2013 voor de echtgenoot van eiseres geen premies en belastingen zijn afgedragen door diens werkgever. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze informatie uit Suwinet onjuist is. Daarbij acht zij van belang dat namens verweerder ter zitting is aangegeven dat hij, ten behoeve van de behandeling van het beroep, op 27 januari 2014 opnieuw Suwinet heeft geraadpleegd en dat toen evenmin bleek van afgedragen premies en belastingen over de betreffende periode. Verweerder heeft daarbij onbetwist gesteld dat wanneer fouten optreden in het systeem, deze binnen enkele maanden automatisch worden gecorrigeerd. Hoewel eiseres er terecht op wijst dat zij geen toegang heeft tot Suwinet om de juistheid van de daarin opgenomen gegevens te kunnen controleren, heeft zij haar stelling dat over de betreffende periode wel premies en belastingen zijn afgedragen niet anderszins onderbouwd. De door eiseres overgelegde arbeidsovereenkomsten en bankafschriften tonen immers niet aan dat over de door haar echtgenoot ontvangen inkomsten ook premies en belastingen zijn afgedragen door de werkgever. Dat ten aanzien van die werkgever inmiddels het faillissement is uitgesproken maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank neemt daarom aan dat over de periode van januari tot en met maart 2013 door de werkgever geen premies en belastingen zijn afgedragen voor de echtgenoot van eiseres. Tussen partijen is niet in geschil dat dit leidt tot de conclusie dat in deze periode geen sprake was van legale arbeid, zodat niet werd voldaan aan de inkomenseis, waarbij niet relevant is of eiseres al dan niet op de hoogte was van de nalatigheid van de werkgever van haar echtgenoot.
3.3.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de omstandigheid dat geen premies en belastingen zijn afgedragen is te herleiden tot gegevens die eiseres bij haar aanvraag van 7 januari 2013 heeft verstrekt of tot gegevens die zij toen heeft achtergehouden. Daarbij neemt de rechtbank de volgende door eiseres verstrekte gegevens in aanmerking:
­ Bij het adviesverzoek voor de afgifte van een mvv heeft de echtgenoot van eiseres een verklaring verstrekt van zijn werkgever over onder meer zijn inkomen.
­ Op het aanvraagformulier van 7 januari 2013 heeft eiseres aangegeven dat er sinds de afgifte van de mvv geen sprake was van gewijzigde feiten of omstandigheden die gevolgen hebben voor het verblijfsrecht en dat de inkomenssituatie van haar echtgenoot niet is veranderd.
De rechtbank overweegt dat uit de door eiseres overgelegde salarisspecificaties en bankafschriften volgt dat haar echtgenoot zijn salaris en de specificatie daarvan aan het einde van iedere maand of aan het begin van de daaropvolgende maand ontving. Dat wordt door verweerder ook niet bestreden. De aanvraag om de verblijfsvergunning is echter op 7 januari 2013 gedaan, zodat eiseres op dat moment nog niet op de hoogte had kunnen zijn van de (toekomstige) omstandigheid dat de werkgever van haar echtgenoot over de maanden januari tot en met maart 2013 geen premies en belastingen zou afdragen. Verweerder heeft bij het verlenen van de verblijfsvergunning vervolgens getoetst of aan de inkomenseis werd voldaan aan de hand van de door eiseres verstrekte gegevens. Die gegevens zagen op de periode die aan de aanvraag van 7 januari 2013 vooraf ging en verweerder heeft op basis daarvan geconcludeerd dat aan de inkomenseis werd voldaan, waarna hij de vergunning heeft verleend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van het verstrekken van onjuiste gegevens door eiseres en evenmin van het achterhouden van gegevens. Of de omstandigheid dat in de periode januari tot en met maart 2013, achteraf bezien, door de werkgever geen premies en belastingen zijn afgedragen zou hebben geleid tot een afwijzing van de aanvraag van 7 januari 2013 is daarom niet meer van belang. Zowel de intrekking van de verblijfsvergunning als de weigering de geldigheidsduur van die vergunning te verlengen zijn gebaseerd op een onjuiste grondslag. De beroepsgrond slaagt.
4.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In rechtsoverweging 3.2. is de rechtbank echter reeds tot de conclusie gekomen dat over de periode januari tot en met maart 2013 niet werd voldaan aan de inkomenseis. Dat brengt met zich dat verweerder op grond van artikel 19, in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) om deze reden de bevoegdheid toekwam de aan eiseres verleende verblijfsvergunning over die periode in te trekken. Uit het door verweerder gevoerde beleid volgt dat hij deze bevoegdheid ook toepast wanneer een dergelijke situatie zich voordoet. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten, voor zover daarbij de aan eiseres verleende verblijfsvergunning is ingetrokken over de periode van 7 januari tot en met 31 maart 2013. Ter voorlichting aan partijen merkt de rechtbank op dat de vernietiging van het bestreden besluit en het gedeeltelijk in stand laten van de rechtsgevolgen daarvan tot gevolg heeft dat eiseres beschikt over een verblijfsvergunning over de periode van 1 april tot 15 juni 2013. Daarnaast zal de rechtbank verweerder opdragen opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres, voor zover dat is gericht tegen de afwijzing van haar aanvraag van 25 april 2013 tot het verlengen van de geldigheidsduur van die verblijfsvergunning.
5.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.217,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 487,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en, vanwege de samenhang met de voorlopige voorziening, 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).
Over de voorlopige voorziening
7.
Gelet op de beslissing over het beroep is er geen aanleiding meer voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen. Na deze uitspraak treedt de fase van bezwaar immers opnieuw in en op grond van artikel 73, eerste lid, van de Vw 2000 wordt de werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag opgeschort totdat verweerder opnieuw een besluit op het bezwaar van eiseres heeft genomen.
8.
Gelet op de beslissing over het beroep bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in het kader van de voorlopigevoorzieningprocedure. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 730,50 (1 punt voor het verzoekschrift en, vanwege de samenhang met het beroep, 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Over het beroep:
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, voor zover daarbij de aan eiseres verleende verblijfsvergunning is ingetrokken over de periode van 7 januari tot en met 31 maart 2013;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.217,50,-.
Over de voorlopige voorziening:
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 730,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Praamstra, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van W.T. Nuninga, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2014.
(de griffier is verhinderd de
uitspraak mede te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.