Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Vonnis van 16 juli 2014
[A],
[B],
De procedure
- de dagvaarding van 14 januari 2013 tegen de eerste rolzitting van 23 januari 2013;
- de akte van 23 januari 2013 met de producties 1 t/m 24 van [A];
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van 17 april 2013, met de (doorgenummerde) producties 25 t/m 42 van [B];
- het comparitievonnis van de rechtbank van 1 mei 2013;
- de op 17 juni 2013 ter griffie ontvangen conclusie van antwoord in reconventie en de akte in conventie, met de producties 25 t/m 43 van [A];
- de op 17 en 28 juni 2013 ter griffie ontvangen producties 43 t/m 50 van [B];
- het door de rechtbank opgemaakte proces-verbaal van de comparitie van partijen van 2 juli 2013;
- de rolberichten van beide advocaten bestemd voor de pro forma rolzitting van 31 augustus 2013;
- de conclusie van repliek met eisvermeerdering in conventie van 16 oktober 2013, met de producties 44 t/m 68 van [A];
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek met eisvermindering in reconventie van 27 november 2013, met de producties 51 t/m 53 van [B];
- de conclusie van dupliek en de akte met eisvermindering in conventie van 8 januari 2014, met de producties 69 t/m 78 van [A];
- de nadere conclusie, met antwoordakte in conventie van 5 maart 2014, van [B];
- de nadere conclusie van 19 maart 2014 met productie 79 van [A];
- de akte uitlaten laatste productie van 2 april 2014 van [B].
De door de rechtbank vastgestelde feiten
“wegens de krachteloosheid van haar handen”zelf niet meer kon.
“de vordering die ik op hem heb”,en heeft zij [B] benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder. [A] en [B] hebben de nalatenschap zuiver aanvaard. Executeur [B] heeft oud-notaris [notaris] voornoemd benoemd tot waarnemend boedelnotaris.
De door partijen ingestelde vorderingen
In conventievordert [A] sterk samengevat dat de rechtbank een aantal verklaringen voor recht zal uitspreken, met als belangrijkste de vernietiging of nietigheid van het laatste testament van [C] wegens wilsonbekwaamheid. Ook stelt hij een groot aantal deelvorderingen in, die ook na eiswijzigingen alle ertoe strekken dat de rechtbank de verdeling en afwikkeling van de nalatenschap van [C] zal vaststellen, zo veel mogelijk op de wijze die [A] bepleit.
In reconventieheeft [B] een groot aantal deelvorderingen ingesteld, die ook na eiswijzigingen alle ertoe strekken dat de rechtbank de verdeling en de afwikkeling van de nalatenschap van [C] zal vaststellen, zoveel mogelijk op de wijze die [B] bepleit.
De beoordeling door de rechtbank
“wegens de krachteloosheid van haar handen”(zie alinea 2.2)
.Dat duidt volgens [A] op onvoldoende wilsbekwaamheid van de erflaatster en/of op te veel beïnvloeding van haar laatste wil door [B]. Dit betoog moet falen. Geoordeeld wordt dat notaris [notaris] op de voet van artikel 43 van de Wet op het Notarisambt op 2 april 2010 een rechtsgeldig testament heeft verleden door dit zelf voor de erflaatster te ondertekenen, omdat zij daar gelet op haar verlammingsverschijnselen zelf niet meer toe in staat was. Hoewel de aanwezigheid van twee getuigen bij een dergelijke voorlezing, wilsuiting en ondertekening wellicht de voorkeur had verdiend, is dat sinds 1 januari 2003 niet meer wettelijk verplicht. Kortheidshalve verwijst de rechtbank voor het overige naar de geproduceerde desbetreffende overwegingen van de Kamer van Toezicht in eerste aanleg en van de Notariskamer in hoger beroep in de klachtprocedure van [A] tegen oud-notaris [notaris] (zie productie 43 van [B]), welke overwegingen de rechtbank onderschrijft. Ook verwijst de rechtbank naar de in het proces-verbaal van de comparitie van partijen opgenomen verklaringen die oud-notaris [notaris] ter zitting van 2 juli 2013 heeft afgelegd. Er is mede gelet op de inhoud daarvan onvoldoende reden om te twijfelen aan de formele rechtsgeldigheid van het laatste testament van de erflaatster van 2 april 2010. De door de notaris vermelde “krachteloosheid van haar handen” past ook bij de lichamelijke verlamming waaraan de erflaatster sinds 2008 leed na één of meerdere hersenbloedingen.
“plashuisje”). [A] huurde deze recreatiegrond sinds 1992 voor een vriendenprijs van eigenaresse [C]. Hij huurt deze strook recreatiegrond dus sinds 19 mei 2010 van haar nalatenschap, tot het saldo waarvan hij als erfgenaam voor 1/5de deel gerechtigd is en [B] voor 4/5de deel. De rechten op het daarop staande zomerhuisje met nummer [adres 8] (het
“plashuisje”)heeft [A] in 1992 voor fl. 157.500,- gekocht van zijn rechtsvoorgangster de weduwe [E]. Anders dan [A] meent, betreft dat overigens geen eigendomsrecht of opstalrecht met betrekking tot het zomerhuisje, maar in de woorden van oud-notaris [notaris] ter zitting een “typisch [plaatselijk] recht” op zomerhuisjes aan de [Plassen]. Civielrechtelijk is er bij gebreke van een rechtsgeldig gevestigd opstalrecht sprake van natrekking, waardoor de grondeigenaar strikt genomen ook eigenaar van het daarmee verbonden zomerhuisje is.
€ 12.000,-die [F] voor haar vader [B] en/of voor haar tante [C] in 2009 met een bankpas van de bankrekening van [C] heeft opgenomen omdat de erflaatster in het verpleeghuis verbleef. Naar het eindoordeel van de rechtbank heeft [B] in deze procedure zo goed als nu redelijkerwijs nog mogelijk toegelicht en aannemelijk gemaakt dat hij van deze € 12.000,- een deelbedrag van € 10.000,- heeft geleend van zijn zuster [C] ter financiering van groot onderhoud en reparaties van waterschade aan het zomerhuisje van [B] aan de [adres 2] te [plaatsnaam]. Ook heeft [B] aldus voldoende toegelicht en aannemelijk gemaakt dat deze geldlening van € 10.000,- uit 2009 is opgeteld bij de eerdere geldlening van € 80.000,- die [B] in augustus 2008 al van [C] had gekregen ter aankoop van het grondperceel [perceel 2] onder en rondom dat zomerhuisje aan de [adres 2], welk grondperceel [B] tot augustus 2008 van zijn zuster [C] voor een vriendenprijs huurde. Aldus had de nalatenschap op 19 mei 2010 een vordering van per saldo € 90.000,- in hoofdsom op [B], die de erflaatster hem echter in haar laatste testament door het op advies van waarnemend notaris [notaris] terzake opgenomen legaat (zie alinea 2.3) in feite heeft geschonken en/of kwijtgescholden, met uitzondering van de over dat legaat door [B] te betalen erfbelasting. De overige € 2.000,- van de voornoemde € 12.000,- zijn door [C] in 2009 zelf gebruikt voor kleding, kapper, cadeaus en andere uitgaven in het verpleeghuis, aldus [B]. [A] heeft dit alles naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet weerlegd. Deze eerste deelvordering van [A] zal de rechtbank bij eindvonnis dus afwijzen.
€ 27.500,-in hoofdsom dat [B] volgens [A] door bankopnames in 2007 en 2008 ten onrechte aan het vermogen van zijn zuster zou hebben onttrokken. Ook deze deelvordering zal de rechtbank bij eindvonnis afwijzen. [A] heeft immers onvoldoende concreet weersproken het voor de hand liggende verweer van [B] dat in de jaren 2007 en 2008 niet [B] maar [A] zelf de zaakwaarnemer van [C] was, die op haar verzoek en conform het sinds 1976 bestaande gebruik kort gezegd al haar geldzaken en administratieve zaken voor haar regelde en waarnam. Voorts blijkt uit de terzake door [A] geproduceerde bankafschriften zonder nadere toelichting, die ontbreekt, volstrekt niet dat [B] in 2007 en 2008 deze in totaal € 27.500,- zou hebben opgenomen in plaats van - zoals in die periode vóór haar (eerste) hersenbloeding in oktober 2008 gebruikelijk - [C] zelf of haar zaakwaarnemer [A].
€ 1.750,-dat [B] in 2010 kort voor haar dood van de bankrekening van zijn zuster heeft opgenomen. [B] heeft zo goed als nu nog redelijkerwijs mogelijk toegelicht (zie alinea 37 van zijn conclusie van 27 november 2013) dat zijn zuster hem dit bedrag per se wilde betalen als vergoeding van voorgeschoten bedragen door en gemaakte onkosten van [B] zoals een kilometervergoeding. [A] heeft dit daarna onvoldoende weersproken. De rechtbank zal dus ook deze derde deelvordering van [A] bij eindvonnis afwijzen.
€ 7.532,-plus contractuele rente, die [B] als executeur op 8 juni 2010 van de erfgenamenrekening heeft (terug)geboekt op een bankrekening van zijn dochter [H], nadat [H] datzelfde bedrag op 18 mei 2010 (de dag vóór de sterfdag van de erflaatster) had (terug)betaald op de bankrekening van de erflaatster als afbetaling van een geldlening met contractuele rente die [H] in het verleden had gekregen van haar tante [C]. Volgens [B] vond deze afbetaling op 18 mei 2010 slechts plaats omdat [H] toen in een echtscheidingsprocedure was verwikkeld waar dit “familiegeld” buiten moest blijven, en vond de terugbetaling door hem op 8 juni 2010 plaats omdat de erflaatster nog bij leven het saldo van deze geldlening mondeling had kwijtgescholden en/of had geschonken aan [H]. [A] heeft dat betoog gemotiveerd betwist. [B] had aanvankelijk bewijs aangeboden van de door hem gestelde mondelinge schenking aan [H] door en bij leven van de erflaatster, maar heeft na de gemotiveerde betwisting daarvan door [A] dat bewijsaanbod om praktische redenen “laten varen”. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt voorts niet in te zien waarom de erflaatster in haar laatste testament bij wijze van legaat wel de geldlening van € 90.000,- aan [B] heeft kwijtgescholden maar tegelijkertijd niet de geldlening van kennelijk € 7.532,- aan [H]. Geconcludeerd moet dus worden dat [B] als executeur op 8 juni 2010 ten onrechte € 7.532,- uit de nalatenschap aan [H] heeft betaald en aldus onrechtmatig heeft gehandeld. Die hoofdsom van € 7.532,- zal [B] dus aan de nalatenschap moeten terugbetalen of bij de eindafrekening met zijn erfdeel moeten verrekenen, zulks vermeerderd met (niet de gevorderde contractuele rente maar) de wettelijke rente met ingang van 8 juni 2010 tot aan de dag van terugbetaling of verrekening. Deze deelvordering van [A] op [B] zal de rechtbank aldus toewijzen.
“ARAG inzake huur”niet ten laste van de nalatenschap brengen (en dus voor 1/5de deel ten laste van [A]), en moet hij deze door ARAG kennelijk aan hem in rekening gebrachte kosten van het huurgeschil van partijen derhalve geheel zelf betalen. Deze nalatenschap heeft immers slechts twee erfgenamen, [B] voor 4/5de deel en [A] voor 1/5de deel, en het huurgeschil over de [adres 8] heeft slechts diezelfde twee direct belanghebbenden bij de uitkomst daarvan. Het zou naar het oordeel van de rechtbank onder deze specifieke omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn, indien [A] de kosten verbonden aan het huurgeschil geheel zelf zou moeten dragen en [B] niet.
€ 800,- “ontruiming de greep”, € 3.000,- “storting”, € 61,98 “correctie”,€ 398,65 “klein makelaardij”, € 446,13 “viavesta” en € 10.234,- “voldoening kosten”.[B] betoogt dat hij die door [A] betwiste bedragen voor zover nodig al heeft gecorrigeerd op latere tussentijdse boedelbeschrijvingen, maar levert daarvan geen achterliggend bewijsstuk met een begrijpelijke en controleerbare toelichting. [B] moet dat in zijn bij nadere conclusie na dit tussenvonnis te produceren nieuwe boedelbeschrijving met zoveel mogelijk eindafrekening alsnog naar behoren doen, waarna [A] daarop nog zal kunnen reageren voordat de rechtbank eindvonnis wijst.
€ 8.000,- plus BTWvan het notariskantoor. [B] zal die aan hem gedeclareerde kosten van de waarnemend boedelnotaris en zo nodig van de boekhouder [accountant 1] in zijn bij nadere conclusie na dit tussenvonnis te produceren nieuwe boedelbeschrijving met zoveel mogelijk eindafrekening moeten actualiseren en begroten met kopie van alle ter zake ingediende en betaalde declaraties met specificaties, waarna [A] daarop nog zal kunnen reageren voordat de rechtbank eindvonnis wijst.
witgewassen) contant geld” (zie hierna alinea 4.24) nog een vordering van per saldo
€ 178,-per 1 augustus 2010 op de nalatenschap in verband met kort gezegd zijn afbetaling van twee geldleningen van de erflaatster en de verrekening van over en weer verschuldigde jaarhuren voor de [adres 1] en de [adres 8]. De rechtbank zal haar beslissing over dit geschilpunt van partijen hierna in de alinea’s 4.22 t/m 4.29 motiveren, maar vermeldt omwille van de overzichtelijk reeds hier en nu dat zij deze deelvordering van € 178,- van [A] op de nalatenschap bij eindvonnis zal toewijzen. [B] moet deze deelvordering van [A] dus ook opnemen in zijn bij nadere conclusie na dit tussenvonnis te produceren voornoemde nieuwe boedelbeschrijving met zoveel mogelijk eindafrekening.
de marktconforme huurprijs per 1 januari 2011die [A] volgens [B] nog aan de nalatenschap en dus voor 4/5de deel aan [B] moet bijbetalen of die met het 1/5de erfdeel van [A] moet worden verrekend, zie daartoe de voorgaande alinea 4.8.
fl. 70.000,-(vermeerderd met 6% contractuele rente sinds 1997 en verminderd met deelbetalingen van in totaal fl. 6.500,-) en een bedrag van
€ 16.000,-(vermeerderd met wettelijke rente). De rechtbank zal die twee nauw samenhangende geschilpunten van partijen hierna gezamenlijk beoordelen.
De beslissingen van de rechtbank
woensdag 17 september 2014voor een nadere conclusie na dit tussenvonnis door de executeur [B] zoals in de voorgaande alinea 4.31 door de rechtbank is samengevat, dan wel voor doorhaling van de procedure wegens alsnog een schikking in dit erfrechtconflict zoals hiervoor in alinea 4.33 is vermeld, alles met als hoofdregel geen nader uitstel op 17 september 2014;