ECLI:NL:RBDHA:2014:8667

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
C/09/466272 / KG ZA 14-596
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van non-concurrentiebeding na beëindiging franchiseovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Bruna B.V. en een gedaagde, die een franchiseovereenkomst met Bruna had gesloten. De franchiseovereenkomst, die op 6 april 2005 was aangegaan, was in 2010 verlengd tot 30 januari 2015. De gedaagde had een speelgoedwinkel onder de Top 1 Toys-formule geopend en had Bruna voorgesteld om de Bruna-winkel te integreren met deze winkel. Op 21 april 2014 heeft Bruna de samenwerking beëindigd en de gedaagde in gebreke gesteld wegens betalingsachterstanden. De gedaagde heeft hierop een kort geding aangespannen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat Bruna de franchiseovereenkomst rechtsgeldig had ontbonden.

De gedaagde heeft vervolgens de sleutels van de winkel overhandigd, maar Bruna vorderde dat de gedaagde zich zou houden aan het non-concurrentiebeding dat in de franchiseovereenkomst was opgenomen. Dit beding verplichtte de gedaagde om gedurende één jaar na beëindiging van de overeenkomst geen concurrerende activiteiten te verrichten. De voorzieningenrechter oordeelde dat Bruna voldoende belang had bij handhaving van het non-concurrentiebeding, aangezien zij van plan was de winkel opnieuw te exploiteren. De gedaagde voerde aan dat handhaving van het beding schadelijk zou zijn voor haar onderneming, maar de rechter oordeelde dat dit een logisch gevolg was van de afspraken die partijen hadden gemaakt.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de gedaagde veroordeeld om zich te houden aan het non-concurrentiebeding, met de beperking dat dit alleen geldt gedurende de periode dat Bruna daadwerkelijk de winkel exploiteert. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagde in gebreke zou blijven. De kosten van het geding werden toegewezen aan Bruna, die als de overwegend in het gelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/466272 / KG ZA 14-596
Vonnis in kort geding van 16 juli 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Bruna B.V.,
gevestigd te Houten,
eiseres,
advocaat mr. J.M. Hesselink te Amstelveen,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
gedaagde,
advocaat mr. D.L van Dam te Rotterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Bruna’ en ‘[gedaagde]’.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 1 juli 2014 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
Partijen hebben op 6 april 2005 een franchiseovereenkomst gesloten voor het exploiteren van een vestiging van Bruna aan het adres [adres] te Naaldwijk. Deze overeenkomst heeft een looptijd van vijf jaren, ingaande op 25 april 2005 en is in 2010 verlengd tot 30 januari 2015.
1.2.
[gedaagde] huurt de onroerende zaak waarin zij voornoemde winkel exploiteert krachtens een onderverhuurovereenkomst.
1.3.
In 2011 heeft [gedaagde] aan het [adres] te Naaldwijk een speelgoedwinkel geopend onder de Top 1 Toys-formule. In 2012 heeft [gedaagde] Bruna voorgesteld om de Bruna-winkel te integreren met de Top 1 Toys-winkel. Op 24 juli 2013 hebben partijen ter zake een franchiseovereenkomst gesloten en op 24 oktober 2013 is [gedaagde] gestart met de Bruna-winkel aan het [adres] onder de maan “Toys & Trends”.
1.4.
De onder 1.3 bedoelde franchiseovereenkomst bevat in artikel 6, voor zover relevant, de navolgende bepaling:
“4.1 FRANCHISENEMER verbindt zich om met ingang van heden behoudens schriftelijke toestemming van FRANCHISEGEVER gedurende de looptijd van deze overeenkomst:
- niet zonder schriftelijke toestemming van FRANCHISEGEVER betrokken te zijn bij een onderneming of organisatie die geacht kan worden te zijn een concurrent van de Bruna-organisatie;
- niet als zelfstandig ondernemer een onderneming te exploiteren die geheel danwel gedeeltelijk aan Bruna concurrentie aandoet;
Het voorgaande direct noch indirect, noch alleen, noch tezamen met anderen, noch als eenmanszaak, noch binnen enigerlei vorm van vennootschap, noch tegen beloning, noch ”om niet”.
4.2
Het voorgaande is eveneens van toepassing gedurende een periode van één jaar na beëindiging van de franchise-overeenkomst zij het dat het rayon waarvoor de bovengenoemde verplichting(en) geldt/gelden is beperkt tot de lokaliteiten en terreinen waar de FRANCHISENEMER gedurende de contractperiode werkzaam was.”
1.5.
Bij brief van 13 maart 2014 heeft Bruna aan [gedaagde] bericht de samenwerking te beëindigen.
1.6.
Bij brief van 21 maart 2014 heeft de advocaat van Bruna onder meer als volgt aan [gedaagde] bericht:
“U bent jegens Bruna in gebreke met het verrichten van de verschuldigde betalingen. Namens cliënte nodig ik u uit, en desnodig sommeer ik u daartoe, voornoemd bedrag ad € 171.767,66 binnen 30 dagen na heden op het aan u bekende rekeningnummer van Bruna B.V. overgemaakt tehebben. SUBSIDIAIR nodig ik u uit, en desnodig sommeer ik u daartoe, de situatie binnen voornoemde termijn in overeenstemming te brengen met de gemaakte afspraken.
Bij gebreke van voldoening binnen voornoemde termijn stel ik u namens cliënte aansprakelijk voor alle door haar geleden en nog te lijden schade, maak ik aanspraak op de renten en kosten en behoud ik mij het recht voor zonder nadere aankondiging over te gaan tot het nemen van rechtsmaatregelen. Met het oog op het bepaalde in de met u gesloten overeenkomsten worden bij gebreke van voldoening binnen voornoemde termijn alle met u gesloten overeenkomsten reeds nu voor alsdan met inachtneming van dezelfde termijn, dus 30 dagen na heden, opgezegd/ontbonden.
Met het oog op de aanzienlijke betalingsachterstanden heeft Bruna helaas moeten besluiten u met onmiddellijke ingang eenleveringsstopop te leggen.”
1.7.
[gedaagde] heeft jegens Bruna een kort geding procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht. In die procedure heeft [gedaagde] onder meer gevorderd Bruna te veroordelen om de leveranties aan haar te hervatten en Bruna te veroordelen tot nakoming van de onrechtmatig buitengerechtelijke ontbonden dan wel onrechtmatig opgezegde franchiseovereenkomst, totdat in een bodemprocedure vast is komen te staan dat de franchiseovereenkomsten rechtsgeldig zijn geëindigd. De voorzieningenrechter heeft in die procedure geoordeeld dat buitengerechtelijke ontbinding door Bruna voldoet aan de wettelijke vereisten en de bepalingen in de franchiseovereenkomsten en dat Bruna op goede gronden tot een ontbinding van de tussen partijen gesloten overeenkomsten kan overgaan. De vorderingen van [gedaagde] zijn afgewezen. [gedaagde] heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
1.8.
Bij brief van 24 juni 2014 heeft [gedaagde] Bruna als volgt bericht:
“Hierbij ontvang je alle bij mij in het bezit zijnde sleutels van het pand aan [adres] te Naaldwijk.
De inventaris die in het pand aanwezig is, is blijven staan. Ik bevestig hierbij dat ik vrijwillig het pand en de daarin aanwezige inventaris heb overgedragen op verzoek van Bruna B.V. en daarbij gevrijwaard ben van alle verplichtingen voortvloeiend uit het inmiddels opgezegde huurcontract.”

2.Het geschil

2.1.
Bruna vordert – zakelijk weergegeven – [gedaagde]:
1) te veroordelen om aan haar over te dragen haar onderneming aan het adres [adres] te Naaldwijk voor de in de inleidende dagvaarding genoemde koopprijs;
2) te veroordelen om deze winkelruimte te ontruimen (met uitzondering van de aanwezige inventaris, bouwkundige voorzieningen en courante voorraden) en te verlaten en aan Bruna op te leveren, met inbegrip van alle sleutels;
3) te veroordelen om het interieur van de winkel te Naaldwijk aan het [adres] om niet aan Bruna te leveren;
4) te verbieden om tot 21 april 2015 vanuit de locatie te Naaldwijk, [adres] betrokken te zijn bij een onderneming of organisatie die geacht kan worden een concurrent van Bruna te zijn en niet als zelfstandig ondernemer een onderneming te exploiteren die geheel dan wel gedeeltelijk aan Bruna concurrentie aandoet,
een en ander steeds op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.2.
Daartoe voert Bruna het volgende aan.
Ondanks sommaties daartoe blijft [gedaagde] weigeren de onderneming aan [adres] (ongeclausuleerd) aan Bruna aan te bieden. Bruna heeft er belang bij dat zij de activiteiten aan [adres] zo spoedig mogelijk kan starten, opdat zo min mogelijk afbreuk wordt gedaan aan de waarde van de onderneming.
Aangezien de franchiseovereenkomsten zijn geëindigd, is [gedaagde] voorts verplicht het interieur van de winkel aan het [adres] om niet aan Bruna te leveren.
Nadat de overeenkomsten tussen partijen op 21 april 2014 zijn geëindigd, heeft [gedaagde] op naam en ten behoeve van de winkel Toys & Trends op het [adres], met een nieuw klantnummer, bestellingen geplaatst en geleverd gekregen van Aldipress en Betapress. Dit is in strijd met het tussen partijen geldende non-concurrentiebeding. Het is [gedaagde] op grond van de gesloten franchiseovereenkomst niet toegestaan concurrerende activiteiten te verrichten, waaraan zij zich niet houdt.
Het niet nakomen van de aanbiedingsplicht kan er toe leiden dat Bruna een vestigingspunt verliest, maar ook dat Bruna meewerkt aan de creatie van een concurrerende onderneming. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat een concurrerende franchiseketen het betreffende vestigingspunt aan [adres] in bezit neemt. Bruna heeft er verder belang bij haar met de Bruna-organisatie samenhangende bedrijfsgegevens te beschermen. Zij heeft daarom spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen.
2.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
[gedaagde] heeft bij brief van 24 juni 2014 aan Bruna te kennen gegeven dat zij de sleutels van het pand aan [adres] overhandigt en zij alle aldaar aanwezige inventaris heeft achtergelaten. Ter terechtzitting heeft [gedaagde] expliciet toegezegd dat zij alle aan Bruna toebehorende inventaris en het interieur welke zich thans bevinden in de winkel aan het [adres] aan Bruna zal retourneren. Dit leidt er toe dat de vorderingen van Bruna genoemd in 2.1 onder 1), 2) en 3) als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken dienen te worden toegewezen. Uit hetgeen partijen ter terechtzitting in dat kader hebben aangevoerd leidt de voorzieningenrechter af dat partijen in onderling overleg zullen bezien hoe een en ander zal worden uitgevoerd. Dit brengt met zich dat de voorzieningenrechter geen termen aanwezig acht voor het opleggen van een dwangsom met betrekking tot deze vorderingen.
3.2.
Met betrekking tot de vraag of [gedaagde] kan worden gehouden aan het non-concurrentiebeding, zoals opgenomen in artikel 6 van de franchiseovereenkomst, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
3.3.
Tussen partijen staat vast dat zij een non-concurrentiebeding zijn overeengekomen met een inhoud als weergegeven onder 1.4. [gedaagde] heeft ten verwere op dit punt aangevoerd dat Bruna geen belang heeft bij handhaving van het non-concurrentiebeding, aangezien Bruna de huur voor [adres] inmiddels heeft opgezegd, er op dit moment geen Bruna in Naaldwijk is gevestigd en onzeker is of dat in de toekomst anders wordt nu Bruna jegens haar heeft aangegeven niet langer in Naaldwijk gevestigd te willen zijn. Bruna heeft ter terechtzitting in dit kader aangevoerd dat zij de huur van [adres] weliswaar heeft opgezegd per 1 januari 2015, maar dat zij in ieder geval tot die tijd en bij voorkeur langer in dat pand een Bruna-vestiging zal exploiteren en op die grond belang heeft bij handhaving van het non-concurrentiebeding. Bruna is naar eigen zeggen gehouden tot verdere exploitatie over te gaan, nu de verhuurder van het pand haar daartoe verplicht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hiermee voldoende aannemelijk dat Bruna in het pand aan [adres] de exploitatie van de Bruna-winkel zal voortzetten. In zoverre heeft Bruna reeds belang bij handhaving van het non-concurrentiebeding.
3.4.
[gedaagde] heeft voorts betoogd dat Bruna de franchiseovereenkomsten op volstrekt onredelijke wijze heeft opgezegd of beëindigd en daardoor een onwerkbare situatie heeft gecreëerd. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat ten gevolge van het verwijtbaar handelen van Bruna haar geen gerechtvaardigd recht toekomt op de toepasselijkheid van het non-concurrentiebeding. Dit betoog treft geen doel. Bruna heeft uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist dat zij in deze verwijtbaar heeft gehandeld. Gelet op deze gemotiveerde betwisting had het op de weg van [gedaagde] om te onderbouwen althans op zijn minst aannemelijk te maken dat Bruna het door haar gestelde verwijtbaar handelen heeft vertoond, welk gedrag aanleiding zou kunnen zijn om te oordelen dat een beroep van [gedaagde] op het concurrentiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hierin is [gedaagde] echter niet geslaagd.
3.5.
Volgens [gedaagde] zou handhaving van het non-concurrentiebeding dermate schadelijk zijn voor de exploitatie van haar winkel, dat zij zal afstevenen op een onafwendbaar faillissement. Dat [gedaagde] schade ondervindt van het non-concurrentiebeding is echter een logisch gevolg van hetgeen partijen ten aanzien van concurrentie met elkaar zijn overeenkomen. Daarbij komt dat Bruna op haar beurt heeft aangegeven dat het verrichten van concurrerende activiteiten door [gedaagde] voor haar evenzeer schadelijk is. Op grond van het in de franchiseovereenkomst opgenomen non-concurrentiebeding is [gedaagde] verplicht zich gedurende één jaar na de beëindiging van de overeenkomst te onthouden van concurrerende activiteiten. Vast staat dat de franchise-overeenkomst per 20 april 2014 is geëindigd en het non-concurrentiebeding derhalve tot 20 april 2015 haar gelding behoudt. Vast staat echter ook dat Bruna de winkel aan [adres] op dit moment niet exploiteert en onduidelijk is of zij deze tot 20 april 2015 zal exploiteren. Hierin ziet de voorzieningenrechter aanleiding de vordering aldus toe te wijzen, dat [gedaagde] geen concurrerende activiteiten mag verrichten vanaf en gedurende de periode dat Bruna de winkel aan [adres] daadwerkelijk exploiteert.
3.6.
In geschil is verder de vraag waaruit de concurrerende activiteiten van [gedaagde] bestaan. Bruna heeft destijds ingestemd met de exploitatie van een gecombineerde Top 1 Toys-winkel en een Bruna-winkel. Deze winkels voeren gedeeltelijk hetzelfde assortiment. Daarbij valt onder meer te denken aan kinderboeken en kado-artikelen. Gelet op de door Bruna verleende toestemming kan zij in redelijk niet van [gedaagde] verlangen dat zij deze artikelen niet langer aanbiedt in de winkel aan het [adres]. Geoordeeld wordt daarom dat het non-concurrentieding enkel ziet op producten die niet binnen het reguliere Top 1 Toys assortiment vallen. Daarbij wordt in ieder geval gedoeld op tijdschriften en literatuur voor volwassen. Literatuur voor young adults valt daar echter niet onder.
3.7.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen zal [gedaagde] worden veroordeeld tot nakoming van het non-concurrentiebeding, zij het met de hiervoor genoemde beperkingen. Bepaald zal worden dat het [gedaagde] verboden is te handelen in strijd met het non-concurrentiebeding gedurende de periode dat Bruna haar winkel aan [adres] daadwerkelijk exploiteert en uiterlijk tot 20 april 2015, waarbij de concurrerende activiteiten beperkt zijn tot producten die niet binnen het reguliere assortiment van Top 1 Toys vallen. Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd. Voorts zal er worden bepaald dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
3.8.
[gedaagde] zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- verbiedt [gedaagde] om tot 21 april 2015, doch enkel gedurende de periode dat er daadwerkelijk sprake is van exploitatie van de winkel aan [adres] te Naaldwijk door Bruna, concurrerende activiteiten te verrichten vanuit de winkel aan het [adres] te Naaldwijk, door aldaar producten aan te bieden die niet tot het reguliere assortiment van Top 1 Toys behoren maar wel tot het door Bruna aangeboden assortiment;
- bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 500,-- per dag of gedeelte van een dag dat zij in gebreke blijft met de nakoming hiervan, met een maximum van € 10.000,--;
- bepaalt dat bovenstaande dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder 3.7 is vermeld;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van Bruna begroot op € 1.503,45, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat, € 608,-- aan griffierecht en € 79,45 aan dagvaardingskosten;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2014.
hf