ECLI:NL:RBDHA:2014:8667
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot nakoming van non-concurrentiebeding na beëindiging franchiseovereenkomst
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Bruna B.V. en een gedaagde, die een franchiseovereenkomst met Bruna had gesloten. De franchiseovereenkomst, die op 6 april 2005 was aangegaan, was in 2010 verlengd tot 30 januari 2015. De gedaagde had een speelgoedwinkel onder de Top 1 Toys-formule geopend en had Bruna voorgesteld om de Bruna-winkel te integreren met deze winkel. Op 21 april 2014 heeft Bruna de samenwerking beëindigd en de gedaagde in gebreke gesteld wegens betalingsachterstanden. De gedaagde heeft hierop een kort geding aangespannen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat Bruna de franchiseovereenkomst rechtsgeldig had ontbonden.
De gedaagde heeft vervolgens de sleutels van de winkel overhandigd, maar Bruna vorderde dat de gedaagde zich zou houden aan het non-concurrentiebeding dat in de franchiseovereenkomst was opgenomen. Dit beding verplichtte de gedaagde om gedurende één jaar na beëindiging van de overeenkomst geen concurrerende activiteiten te verrichten. De voorzieningenrechter oordeelde dat Bruna voldoende belang had bij handhaving van het non-concurrentiebeding, aangezien zij van plan was de winkel opnieuw te exploiteren. De gedaagde voerde aan dat handhaving van het beding schadelijk zou zijn voor haar onderneming, maar de rechter oordeelde dat dit een logisch gevolg was van de afspraken die partijen hadden gemaakt.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de gedaagde veroordeeld om zich te houden aan het non-concurrentiebeding, met de beperking dat dit alleen geldt gedurende de periode dat Bruna daadwerkelijk de winkel exploiteert. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagde in gebreke zou blijven. De kosten van het geding werden toegewezen aan Bruna, die als de overwegend in het gelijk gestelde partij werd aangemerkt.