ECLI:NL:RBDHA:2014:8952
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot staking van gevangenisstraf na overbrenging van België naar Nederland
In deze zaak vordert de eiser, die in België een gevangenisstraf van acht jaar heeft gekregen voor drugsdelicten, de onmiddellijke staking of opschorting van zijn gevangenisstraf na zijn overbrenging naar Nederland. De eiser stelt dat hij in België na het ondergaan van een derde van zijn straf in aanmerking zou komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling, terwijl dit in Nederland pas na twee derde van de straf mogelijk is. De voorzieningenrechter wijst de vordering af, omdat de minister van Veiligheid en Justitie bij de overbrenging van de eiser naar Nederland in redelijkheid kon besluiten dat de voorwaardelijke invrijheidstelling pas na twee derde van de gevangenisstraf zou plaatsvinden. De rechtbank oordeelt dat de gemaakte afspraken tussen de Belgische en Nederlandse autoriteiten niet eenzijdig kunnen worden gewijzigd door de eiser. Bovendien is niet vast komen te staan dat de eiser in België daadwerkelijk voorwaardelijk in vrijheid zou zijn gesteld na het ondergaan van een derde van zijn straf, aangezien dit afhankelijk is van een rechterlijke toets. De voorzieningenrechter concludeert dat de minister niet onrechtmatig heeft gehandeld en dat de vordering van de eiser moet worden afgewezen. De eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.