Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
UNIVERSITEIT LEIDEN,
1.De procedure
- het op 4 maart 2014 ingekomen verzoekschrift,
- het op 25 april 2014 ingekomen verweerschrift.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2014 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor. Verzoeker, een universitair hoofddocent in dienst van de Universiteit Leiden, heeft het verzoek ingediend in verband met een mogelijke vervroegde uitdiensttreding. Hij stelt dat er op 9 juli 2013 een mondelinge overeenkomst is gesloten over de voorwaarden van beëindiging van zijn dienstverband, maar dat de schriftelijke vastlegging hiervan niet overeenkomt met de gemaakte afspraken. Ondanks herhaalde verzoeken heeft de Universiteit Leiden de overeenkomst niet aangepast, wat heeft geleid tot de stelling van de universiteit dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor niet is toegelaten in verband met een te voeren procedure voor de bestuursrechter, strafrechter of tuchtrechter. Verzoeker overweegt een civiele procedure te starten om nakoming van de overeenkomst te vorderen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat verzoeker zich in dat geval tot de bestuursrechter moet wenden, aangezien hij als ambtenaar onder de Ambtenarenwet valt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek geen betrekking heeft op een te voeren procedure voor de burgerlijke rechter en heeft verzoeker niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is verzoeker veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op € 608,-- aan griffierecht en € 452,-- aan salaris advocaat.