ECLI:NL:RBDHA:2014:9461

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2014
Publicatiedatum
31 juli 2014
Zaaknummer
455206 KG ZA 13-1346
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verbod op overlevering aan Polen op basis van medische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2014 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, thans gedetineerd in een penitentiaire inrichting, vorderde dat hij niet zou worden overgeleverd aan Polen. Eiser heeft diverse medische klachten, waaronder hartklachten en een hoge bloeddruk, en stelt dat hij in Polen niet de noodzakelijke medische zorg kan krijgen. De officier van justitie heeft echter in redelijkheid kunnen oordelen dat er geen humanitaire redenen zijn die de feitelijke overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft overwogen dat de medische klachten van eiser ook in Polen kunnen worden gediagnosticeerd en behandeld. Eiser heeft op 25 november 2013 gedaagde gedagvaard en de zaak is behandeld op 7 januari 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie op basis van de beschikbare informatie, waaronder een brief van de Poolse autoriteiten, heeft kunnen concluderen dat eiser de benodigde medische zorg in Polen zal ontvangen. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de beoordeling van de humanitaire redenen exclusief aan de officier van justitie is voorbehouden en dat zijn oordeel slechts marginaal kan worden getoetst in kort geding. De uitspraak bevestigt dat de zorg voor de gezondheid van de eiser in Polen gewaarborgd kan worden, en dat er geen reden is om aan te nemen dat zijn gezondheid in gevaar komt bij overlevering.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/455206 / KG ZA 13-1346
Vonnis in kort geding van 17 januari 2014
in de zaak van
[eiser],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [p.i.] te [plaatsnaam],
eiser,
advocaat mr. V.C. van der Velde te Almere,
tegen:
De Staat der Nederlanden,
(Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.

1.Het procesverloop

1.1.
Eiser heeft gedaagde op 25 november 2013 doen dagvaarden om op 7 januari 2014 om 12.00 uur te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. Ter zitting is gebleken dat mr. van der Velde die ochtend per faxbericht van 11.15 uur heeft verzocht om zorg te dragen voor het transport van eiser naar de rechtbank, zodat hij ter zitting aanwezig zou kunnen zijn. Gezien het late tijdstip van dit verzoek, kon dit verzoek niet worden gehonoreerd. Het verzoek van mr. van der Velde tot aanhouding van de behandeling ter zitting om eiser in de gelegenheid te stellen deze behandeling bij te wonen, waartegen gedaagde bezwaar heeft gemaakt, is afgewezen. Eiser is ter zitting voldoende in de gelegenheid gesteld om, bij monde van zijn advocaat, zijn standpunt naar voren te brengen en een nadere aanhouding acht de voorzieningenrechter in strijd met de eisen van een goede procesorde. De zaak is behandeld in aanwezigheid van de advocaten van beide partijen. Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 7 januari 2014 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Op 26 februari 2008 is door het District Court in Bielsko-Biala (Polen), III Penal Devision, een Europees Aanhoudingsbevel (hierna: EAB) uitgevaardigd, strekkende tot aanhouding en overlevering van eiser aan Polen.
2.2.
Op 1 februari 2013 heeft de officier van justitie te Amsterdam een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (hierna: OLW) bij de rechtbank Amsterdam ingediend betreffende onder meer het in behandeling nemen van het EAB. De rechtbank heeft in een uitspraak van 8 mei 2013 op die vordering beslist en daarbij de uitlevering van eiser toegestaan, in de eerste plaats ten behoeve van een in Polen tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek en in de tweede plaats ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. De rechtbank heeft hiertoe – samengevat – overwogen dat eiser zijn stelling dat zijn gezondheidsklachten in Polen niet adequaat behandeld kunnen worden, onvoldoende heeft onderbouwd. Niet aangetoond is dat hij niet kan worden behandeld of geopereerd aan zijn hartklachten. Van zeer bijzondere medische omstandigheden waaronder een overlevering als niet evenredig kan worden geoordeeld is volgens de rechtbank geen sprake. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat de gezondheid van eiser na overlevering in Polen een daadwerkelijk gevaar loopt. De rechtbank concludeert dat alles bij elkaar genomen er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn aangedragen op grond waarvan een gegrond vermoeden bestaat dat inwilliging van het verzoek tot overlevering zou leiden tot een flagrante schending van de fundamentele rechten van eiser, zoals die worden gewaarborgd door het EVRM. Hierbij overweegt de rechtbank dat, indien en zolang eiser niet kan reizen, de officier van justitie gebruik zal maken van de haar toekomende bevoegdheid ex artikel 35, derde lid, OLW.
2.3.
De GGD te Amsterdam heeft op verzoek van gedaagde – na een verzoek van eiser aan gedaagde daartoe – in september 2013 de medische situatie van eiser onderzocht. In een brief van 9 september 2013 heeft [arts], forensisch arts, aan gedaagde meegedeeld dat eiser niet op korte termijn geopereerd hoeft te worden en in staat moet zijn om te reizen. Verder deelt hij mede dat eiser cardiologische zorg nodig heeft en de controle zoals die wordt uitgevoerd door de trombosedienst. Hij stelt dat het hem niet bekend is of in Poolse detentie bovenstaande medische zorg geboden kan worden. Hij verklaart ten slotte dat zijn bevindingen tot stand zijn gekomen op basis van dossieronderzoek en telefonische informatie van de huisarts van de [p.i.], waar eiser in detentie zit.
2.4.
Gedaagde – meer specifiek het Internationaal Rechtshulp Centrum (hierna: IRC) – heeft op 2 oktober 2013 bij de Poolse autoriteiten informatie opgevraagd over de gezondheidszorgfaciliteiten en behandeling na overlevering aan Polen. Dit verzoek is bij brief van 11 oktober 2013 door K. Maksym, rechter in Polen, beantwoord door overlegging van een brief van diezelfde datum van het ‘Central Board of Prison Services, Bureau of Medical Services’ te Warschau. In die brief staat – samengevat – het volgende vermeld. Op grond van een bepaling in de ‘Criminal Execution Code’ zullen, indien noodzakelijk, personen die veroordeeld zijn, medische zorg ontvangen, waaronder ook gespecialiseerde medische zorg, zonder dat daaraan kosten verbonden zijn. Eiser zal dus, zo vermeldt de brief, nadat hij door een dokter is onderzocht, passende medische zorg geboden krijgen. Wanneer een arts bevestigt dat het voor eiser noodzakelijk is om antitrombose-medicatie te gebruiken, dan zal hij die ontvangen. De bloedwaarden zullen daarna op reguliere basis gecontroleerd worden, zo frequent als de arts noodzakelijk acht. Het verzoek van gedaagde is tevens beantwoord door het Huis van Bewaring te Gdansk, Polen, afdeling Ziekenhuis en Polikliniek met Verpleegdienst. In deze brief staat, kort gezegd, vermeld dat de penitentiaire gezondheidsdienst in staat is in de omschreven zorg te voorzien. Verder vermeldt de brief dat elke patiënt die een antistollingsbehandeling nodig heeft met acenocoumarol gratis dat soort medicijnen in elke penitentiaire inrichting evenals in het huis van bewaring te Gdansk kan verkrijgen. Het monitoren van bloedwaarden is mogelijk in opdracht van een poliklinisch werkzame arts of in het kader van opname in het ziekenhuis. In de brief wordt verder de procedure beschreven die wordt gevolgd om de dosering van de medicijnen te bepalen.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert, zakelijk weergegeven:
- te bepalen dat hij niet door gedaagde op transport naar Polen wordt gezet ter fine van de daadwerkelijke overlevering, voordat dit door tenminste twee onafhankelijke cardiologische specialisten als voldoende verantwoord wordt geacht;
- te bepalen dat hij niet door gedaagde ter fine van de overleveringsbeslissing aan de Poolse autoriteiten zal worden overgeleverd, voordat hij en gedaagde afdoende zijn geïnformeerd door de Poolse autoriteiten hoe zij de medisch noodzakelijke verzorging ten aanzien van met name de cardiologische verzorging in een aanvaardbaar risico garanderen;
- te bepalen dat het IRC per direct geen uitvoering geeft aan de aangekondigde overlevering;
met veroordeling van gedaagde in de kosten van dit geding.
3.2.
Daartoe voert eiser onder meer het volgende aan. Hij kampt al een langere periode met ernstige medische klachten waarvoor hij vanuit detentie al verscheidene keren in het ziekenhuis is opgenomen. Hij heeft hartklachten en een extreem hoge bloeddruk en hij ondervindt veel last van bloedingen. Gezien deze medische conditie van eiser is het onverantwoord om hem van Nederland naar Polen te laten reizen. Daarnaast heeft hij onvoldoende garantie dat hij in Polen de medische zorg krijgt die hij nodig heeft. Hier is onvoldoende onderzoek naar gedaan. Dit maakt dat er sprake is van humanitaire redenen die in de weg staan aan zijn feitelijke overlevering en dat de officier van justitie in redelijkheid niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat daar bij eiser geen sprake van is.
3.3.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Nu bij uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 mei 2013 de overlevering van [eiser] toelaatbaar is verklaard, dient eiser op grond van de OLW in beginsel zo spoedig mogelijk feitelijk aan Polen te worden overgeleverd.
4.2.
Eiser doet een beroep op artikel 35, derde lid, OLW. Op grond van dit artikel kan feitelijke overlevering bij wijze van uitzondering uitgesteld worden zolang er ernstige humanitaire redenen bestaan die aan de feitelijke overlevering in de weg staan, in het bijzonder zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon niet verantwoord is om te reizen. De beoordeling van de vraag of eiser op humanitaire gronden ongeschikt is om te worden overgeleverd aan Polen is ingevolge voormelde bepaling exclusief voorbehouden aan de officier van justitie. Dit leidt ertoe dat beoordeeld moet worden of de officier van justitie in redelijkheid heeft kunnen komen tot het oordeel dat in het geval van eiser geen sprake is van ernstige humanitaire redenen die (voorlopig) aan zijn feitelijke overlevering in de weg staan. Daarbij staat voorop dat de officier van justitie bij de vorming van zijn oordeel een zekere mate van beoordelingsvrijheid toekomt, hetgeen meebrengt dat zijn oordeel in kort geding slechts marginaal kan worden getoetst. De voorzieningenrechter overweegt in dit kader als volgt.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat eiser lijdt aan hartklachten en een hoge bloeddruk, als gevolg waarvan er bloedingen kunnen ontstaan. Hij is hiervoor onder behandeling bij een cardioloog, hij staat onder controle van de trombosedienst en hij slikt medicatie. Dit gegeven op zich rechtvaardigt niet de conclusie dat overlevering het leven of de gezondheid van eiser ernstig in gevaar brengt. Niet valt in te zien waarom de behandeling en controles in Nederland dienen plaats te vinden. Aangenomen moet worden dat de klachten van eiser even zo goed in Polen als in Nederland kunnen worden gediagnosticeerd en behandeld. Eiser stelt weliswaar dat hierover onvoldoende duidelijkheid is verstrekt, maar de juistheid van deze aanname vindt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende bevestiging in de brieven van de Poolse autoriteiten als hiervoor onder 2.4. genoemd. De omstandigheid dat het thans nog onduidelijk is in welk detentiecentrum eiser zal worden geplaatst, zoals eiser ter zitting heeft benadrukt, doet niet af aan voormelde aanname. Gelet op voormelde brieven van de Poolse autoriteiten mag ervan worden uitgegaan dat na aankomst van eiser in Polen zal worden onderzocht welke zorg hij nodig heeft en waar die het beste kan worden geboden. Overigens heeft gedaagde ter zitting in dit kader nog opgemerkt dat Polen in overleveringszaken steevast verklaart dat gedetineerden bij aankomst in Polen medisch worden onderzocht en zo nodig in een ziekenhuis worden geplaatst. De voorzieningenrechter slaat geen acht op de door eiser overgelegde vertaling van een rapport van de “Opperste Rekenkamer” in Polen bevattende ‘Informatie over de resultaten van de controle over de verlening van medische zorg aan gedetineerden’. Nog daargelaten dat eiser slechts de even pagina’s van dit rapport heeft overgelegd, heeft hij deze productie overgelegd zonder enige toelichting, heeft hij ter zitting slechts enkele onregelmatigheden genoemd die volgens hem uit dit rapport zouden volgen, maar heeft hij niet gemotiveerd toegelicht welke conclusies in dit specifieke geval aan dat rapport zouden moeten worden verbonden. Voor wat betreft het door eiser ná de zitting overgelegde volledige exemplaar van het rapport overweegt de voorzieningenrechter dat de behandeling van de zaak ter zitting is gesloten en dat eiser niet in de gelegenheid is gesteld nadien nog stukken in het geding te brengen. Voorts is niet gebleken dat eiser het rapport ook aan gedaagde heeft verzonden. Van de inhoud van het rapport kan derhalve geen kennis worden genomen. Overigens is ook dit exemplaar overgelegd zonder enige nadere toelichting, zodat dit het voorgaande niet anders maakt.
4.4.
Eiser heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat een operatie noodzakelijk is, omdat zijn hartkleppen vervangen moeten worden. Nog daargelaten dat aangenomen moet worden dat een operatie van eiser ook vanuit detentie in Polen mogelijk is, vindt deze stelling geen enkele bevestiging in de overgelegde stukken. Integendeel, in de door eiser overgelegde medische gegevens staat juist vermeld dat de cardioloog op 30 augustus 2013 heeft geoordeeld dat er geen indicatie is voor een operatie aan de Aortaklep of Mitralisklep en de uitslag van de second opinion, die op 17 oktober 2013 is ontvangen, bevestigt dat oordeel. De enkele verwijzing door eiser naar zijn medische gegevens van ná laatstgenoemde datum, waarin melding wordt gemaakt van klachten van eiser met betrekking tot hartkloppingen, bloedingen, hoofdpijn en slecht zicht, kan niet leiden tot de conclusie dat voormelde informatie van twee cardiologen achterhaald is.
4.5.
De vraag of eiser in staat is om van Nederland naar Polen te reizen is op 9 september 2013 door een arts van de GGD te Amsterdam bevestigend beantwoord. In het licht van de omstandigheid dat de GGD-arts tot zijn oordeel is gekomen op basis van zowel telefonische informatie van de huisarts van de [p.i.] als dossieronderzoek – waarin ook de specialistisch gegevens van eiser zijn opgenomen – kan de niet nader onderbouwde stelling van eiser dat niet van deze verklaring kan worden uitgegaan en dat er nader onderzoek door twee onafhankelijke cardiologische specialisten noodzakelijk is, niet worden gevolgd.
4.6.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid heeft kunnen komen tot het oordeel dat geen sprake is van humanitaire redenen die op dit moment aan feitelijke uitlevering in de weg staat. De vorderingen dienen derhalve te worden afgewezen.
4.7.
Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.405,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 589,-- aan griffierecht;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2014.
ts