ECLI:NL:RBDHA:2014:9567

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
1 augustus 2014
Zaaknummer
AWB-14_1005
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een persoonlijke betalingsregeling voor terugvordering kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. W.A. Timmer, en de Belastingdienst/Toeslagen. De zaak betreft de weigering van de Belastingdienst om eiseres een persoonlijke betalingsregeling te bieden voor de terugvordering van kinderopvangtoeslag over het jaar 2010. Eiseres had een terugvorderingsbeschikking ontvangen, waarbij zij een bedrag van € 13.177 moest terugbetalen. De Belastingdienst stelde dat eiseres grove schuld had, omdat zij persoonlijke gegevens, waaronder haar DigiD, had verstrekt aan een derde, die zich voordeed als tussenpersoon voor een gastouderbureau. Deze derde had vervolgens onterecht kinderopvangtoeslag aangevraagd en ontvangen.

Eiseres betwistte de beschuldiging van grove schuld en stelde dat zij de gegevens had verstrekt in het kader van een mogelijke plaatsing van haar kinderen op de wachtlijst van een gastouderbureau. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst niet had aangetoond dat er sprake was van opzet of grove schuld van eiseres. De rechtbank vond dat eiseres niet laakbaar had gehandeld door haar gegevens te delen, en dat zij niet als verdachte was aangemerkt in een strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing op bezwaar van de Belastingdienst en droeg hen op een nieuwe beslissing te nemen. Tevens werd de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 974 en moest het betaalde griffierecht van € 45 aan eiseres worden vergoed.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/1005

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van15 juli 2014 in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres(gemachtigde: mr. W.A. Timmer),

en

de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder.

De bestreden beslissing op bezwaar

De beslissing van verweerder van 24 januari 2014 op het bezwaar van eiseres tegen de hierna te noemen terugvorderingsbeschikking kinderopvangtoeslag 2010.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2014.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. W.A. Timmer. Verweerder is met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 974;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1.
Verweerder heeft ten name van eiseres een terugvorderingsbeschikking kinderopvangtoeslag 2010, met als aanslagnummer [aanslagnummer], genomen. Eiseres dient een bedrag van € 13.177 terug te betalen.
2.
Eiseres heeft door middel van een formulier verzoek persoonlijke betalingsregeling op 24 mei 2013 verzocht om een persoonlijke betalingsregeling voor openstaande schulden.
3.
Verweerder heeft bij beschikking van 20 september 2013 het verzoek om een terugbetalingsregeling, gebaseerd op de betalingscapaciteit, afgewezen. Verweerder heeft uitstel van betaling aan eiseres verleend onder de voorwaarde dat de terugvordering wordt voldaan in 24 gelijke maandelijkse termijnen. Dit komt neer op een bedrag van € 578 per maand. De laatste termijn dient vóór 30 oktober 2013 te zijn betaald.
4.
Eiseres heeft tegen het besluit van 20 september 2013 een bezwaarschrift ingediend.
5.
Verweerder heeft bij de bestreden beslissing het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard en de beschikking van 20 september 2013 gehandhaafd.
6.
In geschil is de vraag of verweerder terecht aan eiseres een persoonlijke betalingsregeling heeft geweigerd op grond van aan eiseres te wijten opzet of grove schuld bij het ontstaan van de toeslagschuld.
7.
Eiseres betwist dat de toeslagschuld te wijten is aan haar opzet of grove schuld. In verband met een mogelijke baan in de toekomst, heeft eiseres de gegevens van haar twee kinderen aan een derde, met wie zij via de moeder van een klasgenoot van een van haar kinderen in contact is gekomen, verstrekt. Deze derde heeft zich voorgedaan als een tussenpersoon voor een gastouderbureau, zij zou de kinderen van eiseres op de wachtlijst bij het gastouderbureau plaatsen en had daarvoor de door eiseres verstrekte gegevens nodig. In verband met een te zijner tijd volgende aanvraag kinderopvangtoeslag heeft eiseres ook haar DigiD (digitale handtekening) aan de derde gegeven. De door eiseres verstrekte gegevens zijn vervolgens misbruikt om namens eiseres een aanvraag kinderopvangtoeslag te doen. De kinderopvangtoeslag heeft eiseres nooit ontvangen, omdat de toeslag, door de derde met terugwerkende kracht tot 1 januari 2010 aangevraagd en ook met terugwerkende kracht tot die datum verleend, is overgemaakt op een voor eiseres onbekend rekeningnummer.
Eiseres stelt voorts dat haar gezinsinkomen veel te laag is om een bedrag van € 578,- per maand af te lossen. Het verzoek tot een persoonlijke betalingsregeling is afgewezen zonder dat er naar de inkomsten en uitgaven is gekeken, aldus eiseres.
8.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het ontstaan van de terugbetalingsverplichting kinderopvangtoeslag 2010 het gevolg is van grove schuld van eiseres. Eiseres is volgens verweerder ernstig nalatig geweest, omdat eiseres persoonlijke gegevens, waaronder haar DigiD, heeft verstrekt aan een derde met het gevolg dat aan haar, over het jaar 2010, voorschotten kinderopvangtoeslag zijn toegekend en uitbetaald terwijl eiseres geen recht op kinderopvangtoeslag had. In een geval waarin sprake is van opzet of grove schuld dan wel grove onachtzaamheid is er geen aanleiding om een standaardbetalingsregeling of persoonlijke betalingsregeling op basis van de betalingscapaciteit toe te kennen. De Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen sluit deze regelingen in een dergelijk geval uit. Alleen de regeling van 24 termijnen, die de Leidraad Invordering 2008 (de Leidraad) in paragraaf 79.8a biedt, is nog een mogelijk voor eiseres. Tevens heeft verweerder verwezen naar een besluit van de staatssecretaris van Financiën van 1 juli 2009, nr. CPP2009/905M, Stcrt. 2009, 10311 (het Besluit) waarin in paragraaf 2 een uitwerking wordt gegeven van het begrip grove schuld.
9.
De rechtbank overweegt als volgt.
10.
Artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) bepaalt dat, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is.
11.
Het bedrag van de terugvordering moet ingevolge artikel 28 van de Awir binnen zes weken terugbetaald worden.
12.
In artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Awir zijn regels met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling vastgelegd. Het zesde lid van dit artikel bepaalt dat de voorgaande leden niet van toepassing zijn indien het ontstaan van de terugvordering te wijten is aan opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner.
13.
In het Besluit wordt in paragraaf 2, onder 1 het volgende vermeld:
“Grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid. Bij grove schuld had de belanghebbende redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat bijvoorbeeld een te hoog bedrag aan tegemoetkoming wordt toegekend. (. . .) . De Belastingdienst/Toeslagen dient de aanwezigheid van opzet of grove schuld te stellen en te bewijzen.”
14.
Volgens artikel 79.7 van de Leidraad is uitgangspunt dat de belanghebbende die teveel ontvangen toeslag moet terugbetalen, in de gelegenheid wordt gesteld om het bedrag van de toeslagschuld te voldoen met een standaardbetalingsregeling. De standaardregeling wordt zonder nader onderzoek in te stellen door de Belastingdienst aangeboden en gaat uit van een af te lossen bedrag van € 20,00 per maand voor iedere terugvordering afzonderlijk. De periode waarover de regeling zich uitstrekt is maximaal 24 maanden te rekenen vanaf één maand na de dagtekening van de terugvorderingsbeschikking. Als het teruggevorderde bedrag meer bedraagt dan € 480,00 wordt het maandelijks af te lossen bedrag zodanig verhoogd dat aflossing binnen 24 maanden mogelijk is.
15.
Ingevolge artikel 79.8 van de Leidraad kan de Belastingdienst een andere betalingsregeling toestaan dan de standaardregeling. Dit kan alleen als de belanghebbende schriftelijk kenbaar maakt dat hij/zij niet in staat is de toeslagenschuld te voldoen onder de condities die gelden voor de standaardregeling (de persoonlijke betalingsregeling).
16.
Artikel 79.8a van de Leidraad bepaalt dat voor een toeslagschuld die te wijten is aan opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner de Belastingdienst/Toeslagen een betalingsregeling van ten hoogste 24 maanden kan toestaan als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- de belanghebbende verzoekt de Belastingdienst/Toeslagen om zo’n regeling.
- de belanghebbende of diens partner maakt aannemelijk dat zij niet meer beschikken over het ten onrechte geïnde voorschot, belichaamd in de toeslagschuld.
- de regeling leidt tot betaling van de volledige schuld binnen 24 maanden.
17.
De rechtbank stelt vast dat op verweerder de bewijslast rust met betrekking tot de vraag of er sprake is van opzet of grove schuld van eiseres bij het ontstaan van de terugvorderingsbeschikking.
18.
De rechtbank acht verweerder niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Verweerder heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden vastgesteld dat sprake is van een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid. Aan eiseres kan worden verweten, dat zij haar DigiD aan een derde heeft gegeven. Dat eiseres de gegevens van haar kinderen aan de derde heeft gegeven in verband met plaatsing op de wachtlijst van een gastouderbureau acht de rechtbank niet laakbaar. Eiseres had onderzoek kunnen doen naar de betrouwbaarheid van de derde, maar van een aan opzet grenzende onachtzaamheid is geen sprake. Verweerder stelt ten onrechte dat eiseres lang gewacht heeft met het informeren van verweerder over de onjuistheid van de beslissing, waarbij de kinderopvangtoeslag is toegekend, waardoor het terug te vorderen bedrag is opgelopen. Eiseres heeft zodra zij kennis had genomen van die beslissing verweerder op de hoogte gebracht. Eiseres heeft door haar snelle optreden voorkomen dat de kinderopvangtoeslag 2009, welke door de derde ook reeds was aangevraagd, werd uitbetaald. De omvang van de terugvordering wordt veroorzaakt door de uitbetaling ineens van de kinderopvangtoeslag over de periode januari tot en met juli 2010. Voorts blijkt uit een brief van het Openbaar Ministerie van 3 juni 2014 dat na een langdurig strafrechtelijk onderzoek eiseres niet als verdachte wordt aangemerkt. Van een situatie als bedoeld in artikel 79.8a van de Leidraad is geen sprake en verweerder heeft eiseres ten onrechte een betalingsregeling op maat geweigerd.
19.
Gelet op het bovenstaande is het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
20.
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 974 ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van mr. B.H. Suijkerbuijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.