ECLI:NL:RBDHA:2014:9643
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- A.H.Th. de Boer
- R.C. Hartendorp
- M.J.J. Visser
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in bedreigingszaak met ernstige beschuldigingen
Op 5 augustus 2014 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging van een lid van de Examencommissie van de Universiteit Leiden. De zaak kwam voor de rechtbank na een terechtzitting op 22 juli 2014, waar de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.A. van der Horst, aanwezig was. De officier van justitie, mr. F.A. Kuipers, eiste een werkstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte geen contact mocht opnemen met het slachtoffer en zich niet in de nabijheid van diens woning mocht bevinden.
De tenlastelegging omvatte meerdere dreigbrieven die de verdachte naar het slachtoffer had gestuurd, waarin hij ernstige bedreigingen uitte. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank merkte op dat de brieven aan het privéadres van het slachtoffer waren verzonden, maar dat er geen sluitend bewijs was dat de verdachte deze daadwerkelijk had verstuurd. De enige aanwijzingen waren postzegels en DNA-materiaal, maar de verdachte had een plausibele verklaring voor de aanwezigheid van zijn DNA op een postzegel.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat, hoewel er ernstige verdenkingen waren, het bewijs niet voldoende was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen en hevelde het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op. Deze uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de rechten van de verdachte.