ECLI:NL:RBDHA:2014:971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2014
Publicatiedatum
28 januari 2014
Zaaknummer
09-777267-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van aanranding en poging tot verkrachting van een schoolgenote in parkeergarage

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding van een schoolgenote. De feiten vonden plaats in een parkeergarage in [plaats A] op [datum] 2013. De verdachte en zijn medeverdachte hebben de aangeefster gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, waaronder het betasten van haar borsten en vagina over de kleding heen, en het betasten van haar blote billen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeefster, die op dat moment bang was, niet in staat was om zich te verzetten tegen de gedragingen van de verdachten, mede door de bedreiging met een mes door de medeverdachte.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als geloofwaardig beoordeeld en deze gebruikt voor het bewijs. De verdachte heeft ontkend dat er sprake was van dwang en heeft zijn gedrag als bravoureachtig bestempeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de combinatie van de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte, in het bijzonder het tonen van een mes, de weerstand van de aangeefster heeft gebroken. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van aanranding, maar heeft hem vrijgesproken van de poging tot verkrachting, omdat niet is gebleken dat hij op de hoogte was van de vergaande handelingen van zijn medeverdachte.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie van 46 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering. Daarnaast is er een schadevergoeding van €500,- toegewezen aan de benadeelde partij, de aangeefster, voor immateriële schade. De rechtbank heeft ook de noodzaak van behandeling en begeleiding van de verdachte benadrukt, gezien zijn psychologische problemen en de kans op recidive.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/777267-13
Datum uitspraak: 23 januari 2014
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
thans civielrechtelijk gesloten geplaatst in RIJ [X].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 9 januari 2014.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.J. Berton en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte
mr. J.A. Smits, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks [datum] 2013 te [plaats A], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van
een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het betasten van de borst(en) van die [slachtoffer] en/of het betasten van de vagina over de kleding heen en/of het betasten van de blote billen van die [slachtoffer] en/of de hand van die [slachtoffer] pakken en/of in de broek van verdachte's mededader brengen en/of het
hoofd van die [slachtoffer] beetpakken en/of in de richting van het geslachtsdeel van verdachte's mededader brengen en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het beetpakken van die [slachtoffer] en/of haar meenemen naar een afgelegen plek (een parkeergarage) en/of het tonen van een mes aan die [slachtoffer] en/of het zeggen tegen die [slachtoffer] van de woorden "kom pijpen" en/of het losmaken van de broekriem van die [slachtoffer],
althans medeplichtigheid daaraan door op de uitkijk te staan;
art 246 Wetboek van Strafrecht
art 248 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks [datum] 2013 te [plaats A] ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], met
zijn mededader(s), althans alleen,
- die [slachtoffer] heeft beetgepakt en/of heeft meegenomen naar een stille plek (een parkeergarage) en/of
- het tonen van een mes aan die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de borst/borsten van die [slachtoffer] en/of
- het zeggen tegen die [slachtoffer] van de woorden "kom pijpen" en/of
- het over de kleding van die [slachtoffer] heen betasten van de vagina en/of
- het losmaken van de broekriem van die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de blote billen van die [slachtoffer] en/of
- het beetpakken van het hoofd van die [slachtoffer] en/of het brengen van het hoofd van die [slachtoffer] in de
richting van het geslachtsdeel van verdachte’s mededader en/of
- het pakken van de hand van die [slachtoffer] en/of die hand in de broek van verdachte's mededader hem
brengen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
althans medeplichtigheid daaraan door op de uitkijk te staan;
art 242 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
In deze zaak stelt de rechtbank vast dat de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] en de aangeefster [slachtoffer] op [datum] 2013 rond 11.30 uur in een parkeergarage in het centrum van [plaats A] aanwezig was. Dit wordt niet betwist.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de verdachte zich in die parkeergarage schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van aanranding alsook aan het medeplegen van poging tot verkrachting van de aangeefster.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte deze feiten, ten laste gelegd als feit 1 en 2, heeft begaan.
De officier van justitie is van oordeel dat de rol van de verdachte zodanig is geweest dat er kan worden gesproken van medeplegen. De verdachte is degene geweest die zijn arm om de aangeefster heeft geslagen om haar op deze manier mee te nemen naar de parkeergarage.
Hij was voorts steeds in de parkeergarage aanwezig en heeft zich niet van het gebeurde gedistantieerd. De verdachte heeft zelf ook de borst van de aangeefster betast. Voorts heeft hij de aangeefster diverse malen horen zeggen dat ze niet wilde.
Dat de verdachte de aangeefster eerder een berichtje heeft gestuurd met de vraag of zij hem wilde pijpen speelt in het geheel, aldus de officier van justitie, ook een rol. De verdachte wist wat de bedoeling was.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van feit 1 en 2 betoogd. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de jeugd tegenwoordig een andere belevingswereld heeft, en dat de verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van aanranding en poging tot verkrachting, doch hooguit enig haantjesgedrag heeft vertoond. De verdachte heeft enigszins bravoureachtig zijn arm om de schouder van de aangeefster geslagen, maar deze ook meteen weer weggehaald toen de aangeefster zei dat ze het niet wilde. De verdachte verkeerde voorts in de veronderstelling dat ze in de parkeergarage zouden chillen. Toen de aangeefster duidelijk maakte dat ze niets met hem wilde, is de verdachte naar muziek gaan luisteren. Hij heeft geen enkel moment het idee gehad dat de aangeefster werd gedwongen en dat hij haar moest beschermen. Volgens de verdachte was de aangeefster duidelijk in staat om nee te zeggen als ze iets niet wilde. De verdachte wist bovendien ook niet wat medeverdachte [medeverdachte] van plan was en er is, aldus de raadvrouw, dan ook zeker geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking die tot medeplegen van feit 1 en 2 kan leiden.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van
feit 1 en 2 het volgende af. [1]
Tijdens de aanwezigheid van de verdachte, zijn medeverdachte [medeverdachte] en de aangeefster
[slachtoffer] in de parkeergarage heeft de aangeefster handelingen moeten ondergaan waarvan zij niet gediend was.
De aangeefster heeft verklaard dat zij tijdens de pauze op het schoolplein van haar nieuwe school, [Y], door twee jongens is aangesproken. Eén van hen, [medeverdachte] genaamd, zei tegen haar ‘Kom [slachtoffer], fakka met jou’. Dat betekent zoiets als ‘wat is er met jou’. De andere jongen, waarvan de aangeefster de naam niet weet, pakte haar stevig vast om haar nek en schouders. Hij zei: ‘kom een rondje lopen’. [2]
[medeverdachte] haalde onder zijn jas een tasje vandaan. Daaruit pakte hij een mes en klapte dat open. Hij ging met zijn vingers over het snijblad en zei: ‘kijk’. Toen de aangeefster vroeg waarom hij een mes bij zich had, gaf hij geen antwoord. De aangeefster was bang. De andere jongen had haar nog steeds vast. Ze liepen door. De aangeefster vroeg waar ze heen gingen en [medeverdachte] zei dat ze gewoon moest doorlopen. Hij zei ook dat hij had gehoord dat de aangeefster goed kan pijpen en iemand goed kan verwennen.
Op een gegeven moment moest de aangeefster mee een soort portiek in, in een parkeergarage. [medeverdachte] ging voor haar lopen en de andere jongen achter haar.
De aangeefster heeft verklaard dat ze geen kant op kon en dat ze echt bang was, omdat ze wist dat [medeverdachte] een mes bij zich had. De aangeefster en de twee jongens liepen helemaal omhoog, langs drie etages parkeerplaatsen. Ze liepen helemaal naar boven, de open lucht in. [medeverdachte] ging achter de aangeefster staan en hield haar vast met zijn handen in haar middel. [3] Hij hield haar ook vast bij haar schouders. De andere jongen stond voor de aangeefster en zij voelde dat hij met zijn hand in de bovenkant van haar t-shirt wilde. Hij kon net niet in haar bh en zij haalde zijn hand weg en zei dat hij dat niet moest doen. [medeverdachte] zei tegen de andere jongen: ’hier heb je je mp3, ga maar muziek luisteren’. De andere jongen ging toen op een trapje zitten. [medeverdachte] fluisterde van achteren in het oor van de aangeefster: ’kom pijpen, kom pijpen schatje’. De aangeefster bleef nee zeggen.
Zij voelde dat [medeverdachte] met zijn vingers aan haar vagina zat, buiten haar broek.
De aangeefster moest van [medeverdachte] naar een trapje lopen. Toen ze helemaal boven waren, maakte hij de riem van de aangeefster los en zij voelde dat hij met zijn handen in haar broek aan haar kont zat. Samets handen waren over de band van haar string. De aangeefster verklaart voorts dat [medeverdachte] haar hand pakte en die gewoon in zijn broek deed. De aangeefster voelde dat [medeverdachte] haar hoofd pakte en haar hoofd naar beneden begon te duwen in de richting van zijn geslachtsdeel. Hij had haar hand al op zijn geslachtsdeel gelegd en zei: ‘zo’n grote lul heb je nog nooit gevoeld’. De aangeefster heeft zijn geslachtsdeel niet gezien omdat zij haar hoofd wegdraaide. Zij trok haar hand terug en zei: ‘ik wil het niet, niet doen’. [4]
De aangeefster is vervolgens naar de andere kant van het parkeerdek gelopen en is, toen de andere jongen zei dat er iemand aankwam, naar de andere jongen gerend. Samen met hem
stak zij een sigaret op. [medeverdachte] kwam aanlopen en zei: ‘kom me pijpen, doe gewoon, niemand gaat je hoertje noemen, kom ik ben zo geil. Wil je me pijpen.” Toen kwam de politie.
De twee jongens renden hard weg.
De aangeefster heeft verklaard niet te weten hoelang het heeft geduurd, maar dat het voor haar gevoel wel uren duurde. De aangeefster durfde niet weg te gaan omdat [medeverdachte] een mes had. [5]
De verklaring van de aangeefster wordt grotendeels ondersteund door de verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij en [medeverdachte] tegen de aangeefster hebben gezegd dat ze naar een plekje zouden gaan waar ze konden chillen en dat ze vervolgens naar een parkeergarage gingen om boven te chillen. De verdachte heeft verklaard dat hij onderweg naar de parkeergarage zijn hand op de schouder van de aangeefster heeft gelegd. [6]
Ook heeft de verdachte verklaard dat hij heeft gezien dat [medeverdachte] de aangeefster met zijn armen van achteren vasthield en dat zijn handen over haar bovenlichaam naar beneden gingen. De verdachte heeft gezien dat [medeverdachte] buiten de broek van de aangeefster over haar vagina wreef. [medeverdachte] maakte de riem van de aangeefster los. De aangeefster wilde niet dat [medeverdachte] aan haar riem zat en zei tegen hem dat haar riem niet los ging. De verdachte heeft verklaard ook te hebben gezien dat [medeverdachte] met een hand, volgens hem zijn rechterhand, in de broek van de aangeefster ging en dat hij haar hoorde zeggen “niet doen, niet doen” en “gedraag je, ik vind dit niet leuk” en “ga er uit”. [7]
Op een gegeven moment zei [medeverdachte] tegen de verdachte dat hij op een trapje moest gaan zitten. [medeverdachte] gaf hem zijn mp 3 speler om naar muziek te luisteren.
De verdachte ging muziek luisteren en zag [medeverdachte] en de aangeefster bewegen. Hij zag dat [medeverdachte] de aangeefster beet hield en hij kon horen, omdat hij de mp 3 op stop had gezet, dat [medeverdachte] zei “kom dan, pijp me”.
Toen de aangeefster en [medeverdachte] van de trap naar beneden kwamen zag de verdachte dat haar gulp tot ongeveer de helft open was. [8]
De verdachte heeft voorts verklaard dat hij de aangeefster bij haar bovenlichaam heeft gewreven omdat daar allemaal stof zat. Het was, aldus de verdachte, boven haar borsten en hij heeft met zijn hand heen en weer gewreven, op haar huid. De verdachte ontkent hiermee iets seksueels te hebben bedoeld. Hij dacht dat zij gemakkelijk te fixen was, dat zij het ging doen. Hij had haar gevraagd hem te pijpen. Dat had hij haar eerder gevraagd, via de whatsapp, maar dat was een grapje. De verdachte verklaart tenslotte dat [medeverdachte] tijdens het lopen zijn tasje openmaakte, daar een mes uit trok en daarmee een stekende beweging maakte. [9]
Getuige [A] kijkt op [slachtoffer] 2013 omstreeks 11.30 uur uit het raam van haar kantoor en ziet op ongeveer 50 meter afstand twee jongens en een meisje staan op het (buiten)parkeerdek van de bibliotheek te [plaats A]. Beide jongens hebben een donkere huidskleur en één van hen heeft een rood t-shirt aan onder zijn donkerblauwe jas. De getuige ziet dat de jongens om het meisje heen lopen op een beetje macho manier.
De jongen met het rode shirt gaat vervolgens bij het portiek van het trappenhuis staan en de andere jongen omhelst het meisje en pakt haar vast. Het meisje stapt steeds naar achteren en dit komt nogal onzeker over op de getuige. Na ongeveer 10 à 15 minuten gaan de andere jongen en het meisje de portiek in en heeft de getuige geen zicht meer op hen. De jongen met het rode shirt blijft buiten staan. De getuige belt de politie. [10]
De verdachte heeft ter terechtzitting zijn verklaring gehandhaafd. [11] Hij heeft verklaard dat
hij onder het lopen zijn arm om de schouder van de aangeefster heeft gelegd, maar dat hij zijn arm meteen heeft weggehaald toen de aangeefster zei dat ze het niet wilde.
De verdachte blijft ook bij zijn verklaring dat hij alleen een stofje van het t-shirt van de aangeefster haalde en meer niet. De verdachte verklaart voorts nog dat hij de aangeefster op een eerder moment wel via de whatsapp heeft gevraagd of zij hem wilde pijpen, maar dat dit een grapje was.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte zich in de parkeergarage schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van aanranding alsook aan het medeplegen van poging tot verkrachting van de aangeefster.
De rechtbank beantwoordt het eerste deel van de vraag bevestigend en het tweede deel ontkennend. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank acht de verklaring van de aangeefster bij de politie geloofwaardig en bezigt deze verklaring, zoals hiervoor weergegeven, voor het bewijs. Voorzover de aangeefster bij de rechter-commissaris anders zou hebben verklaard, staat dit niet aan de geloofwaardigheid van haar verklaring bij de politie in de weg. Hierbij speelt mee het tijdsverloop tussen de verklaring van de aangeefster bij de politie op de dag dat de feiten hebben plaatsgevonden ([datum] 2013), en haar verklaring bij de rechter-commissaris op [datum] 2013, alsook de leeftijd van de aangeefster en de omstandigheden waaronder het verhoor bij de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden.
Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris heeft zij aangegeven zenuwachtig te zijn en het moeilijk te vinden te praten met zoveel mensen erbij. De rechtbank acht die verklaring begrijpelijk tegen de achtergrond dat aangeefster tegen haar wil bij een zedenzaak betrokken is geraakt en tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris daarover werd ondervraagd.
De verdachte heeft ontkend dat er sprake is geweest van dwang en ook zijn raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte slechts bravoureachtig gedrag heeft vertoond door zijn arm om de schouder van de aangeefster te slaan.
Uitgaande van de verklaring van de aangeefster is de rechtbank van oordeel dat er wel degelijk sprake is geweest van dwang. De combinatie van de arm die de verdachte om haar schouders heeft gelegd alsook het tonen van het mes door medeverdachte [medeverdachte] maakt dat er sprake was van een zodanige bedreiging met geweld dat de weerstand van de aangeefster is gebroken. De drang om mee te lopen is door het tonen van het mes, het steeds weer opnieuw vragen om seksuele handelingen, het betasten, het losmaken van de broekriem en een hand van een van de verdachten in haar broek, overgegaan in dwang die het slachtoffer niet kon weerstaan. Dit sluit aan bij wat de getuige [A] heeft waargenomen, namelijk dat het meisje steeds achteruit stapte als een van de jongens haar vastpakte. De aangeefster heeft ook verklaard dat zij toen bang was en steeds weer aan het mes dat zij eerder had gezien, moest denken.
De verdachte heeft voorts verklaard geen opzet te hebben gehad op het betasten van de borsten van de aangeefster, doch slechts een stofje van haar t-shirt te hebben gehaald.
De rechtbank acht dit deel van de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig.
Gelet op de omstandigheid dat de aangeefster en beide verdachten zich in een parkeergarage bevonden, een plek waar zij eigenlijk niet mochten zijn, bezien in samenhang met de seksueel getinte handelingen die de verdachte zijn medeverdachte [medeverdachte] heeft zien doen, acht de rechtbank het aannemelijk dat de verdachte de borsten van de aangeefster heeft aangeraakt. Verdachtes opzet was ook gericht op seksuele handelingen met het slachtoffer nu hij eigenlijk wilde, zoals hij heeft verklaard, dat het slachtoffer hem zou pijpen en hij haar huid boven haar borsten heeft aangeraakt. Het betasten van de borsten van de aangeefster maakt onderdeel uit van het geheel aan ontuchtige handelingen die de aangeefster heeft moeten ondergaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde feit, het medeplegen van de feitelijke aanranding van de eerbaarheid, bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank is voorts van oordeel dat bij de verdachte het opzet op het seksueel binnendringen van de aangeefster ontbrak. Uit de verklaring van de aangeefster en de verdachte kan worden afgeleid dat de medeverdachte [medeverdachte] degene is geweest die erg opdringerig was richting de aangeefster en het merendeel van de ontuchtige handelingen heeft uitgevoerd. [medeverdachte] heeft ook herhaaldelijk gevraagd of de aangeefster hem wilde pijpen en uiteindelijk zelfs haar hand in zijn broek gebracht en vervolgens haar hoofd in de richting van zijn geslachtsdeel gebracht.
Bij deze handeling, die door de rechtbank als poging tot verkrachting wordt aangemerkt, was de verdachte niet aanwezig en uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte wist dat [medeverdachte] zo’n vergaande handeling met het slachtoffer van plan was. Hij zat op dat moment op het trapje naar muziek te luisteren.
De rechtbank zal de verdachte dan ook van het onder 2 ten laste gelegde feit vrijspreken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
hij op [datum] 2013 te [plaats A], tezamen en in vereniging met een ander, door
feitelijkheden en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van
ontuchtige handelingen, bestaande uit het betasten van de borsten van die [slachtoffer] en het betasten van de vagina over de kleding heen en het betasten van de blote billen van die [slachtoffer] en de hand van die [slachtoffer] pakken en in de broek van verdachte's mededader brengen en bestaande die feitelijkheden en die bedreiging met geweld uit het die [slachtoffer] meenemen naar een afgelegen plek (een parkeergarage) en het tonen van een mes aan die [slachtoffer] en het zeggen tegen die [slachtoffer] van de woorden "kom pijpen" en het losmaken van de broekriem van die [slachtoffer].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van
het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid, die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De straf/maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 46 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering alsmede tot een werkstraf voor de tijd van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft, voor het geval de rechtbank niet tot vrijspraak komt, bepleit dat het reeds ingezette civiele traject niet zal worden doorkruist door een verblijf van de verdachte in detentie en dat voorts aan de verdachte in plaats van de gevorderde werkstraf de leerstraf Respect limits zal worden opgelegd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan aanranding van een schoolgenote. De verdachte heeft haar borsten betast en zijn medeverdachte heeft - over haar kleding heen - haar vagina aangeraakt en voorts haar blote billen betast. Ook heeft de medeverdachte de hand van het slachtoffer in zijn broek gebracht. De verdachte en zijn medeverdachte hebben door het plegen van deze ontuchtige handelingen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het is algemeen bekend dat bij slachtoffers van zedenmisdrijven gedurende lange tijd gevoelens van onrust en onveiligheid (kunnen) blijven bestaan.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt ook dat het slachtoffer veel last heeft gehad van het voorval, en dat zij zich nog steeds niet goed voelt. De verdachte en zijn medeverdachte zijn hier ten tijde van het delict aan voorbijgegaan en hebben hun eigen gevoelens van lust vooropgesteld.
De rechtbank weegt bij het bepalen van de strafmaat mee dat de verdachte zich slechts eenmaal eerder wegens het overtreden van de leerplichtwet voor de rechter heeft moeten verantwoorden.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten betreffende het psychologisch en psychiatrisch onderzoek van de verdachte, respectievelijk gedateerd [datum] 2013 en
[datum] 2013 en opgesteld en ondertekend door drs. [X], GZ-psycholoog, en door drs. [Y], kinder- en jeugdpsychiater, onder supervisie van drs. [Z], kinder- en jeugdpsychiater.
Blijkens deze rapporten is de verdachte lijdende aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkig ontwikkeling van zijn geestvermogens, namelijk een identiteitsprobleem en een gedragsstoornis, licht qua ernst, en zwakbegaafdheid. Zijn gedragsstoornis, beïnvloedbaarheid, kwetsbaar zelfbeeld en zwakbegaafdheid maken dat de verdachte bij leeftijdsgenoten moeilijk grenzen kan stellen en sneller dan gemiddeld zal meegaan in grensoverschrijdende gedragingen. Geadviseerd wordt de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Behandeling en begeleiding zijn noodzakelijk ter preventie van de kans op recidive van grensoverschrijdend gedrag in het algemeen en ten gunste van de ontwikkeling van de verdachte. Geadviseerd wordt de verdachte een aanvankelijk gesloten, orthopedagogische behandeling te laten volgen teneinde zijn zelfbeeld te versterken en zijn beïnvloedbaarheid te verkleinen. De verdachte lijkt veel baat te hebben bij de duidelijke grenzen en structuur die hij geboden krijgt bij de gesloten plaatsing.
Voortzetting van de gesloten plaatsing van de verdachte in [X] lijkt aangewezen. Het doorkruisen van het civiele traject met een maatregel vanuit het strafrechtelijke kader wordt door rapporteurs thans niet wenselijk geacht. Vanuit gedragsdeskundig oogpunt wordt hierin geen meerwaarde gezien. Wel is door beide deskundigen aangegeven dat MDFT op de langere termijn een goede bijdrage aan de behandeling van de verdachte zou kunnen leveren.
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit voornoemde rapporten.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. [datum] 2013, waarin de Raad aangeeft dat het algemene recidiverisico hoog is en waarin wordt geadviseerd de verdachte - naast het reeds ingezette traject in het civiele kader - een voorwaardelijke werkstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering, ook als dit inhoudt het meewerken aan behandeling dan wel een andere interventie.
De rechtbank kan zich slechts ten dele in dit strafadvies vinden.
De rechtbank is, met name gelet op de ernst van het feit, van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt. De rechtbank ziet, teneinde de verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden en zijn begeleiding te waarborgen, echter wel aanleiding een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen, met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering.
De invulling van deze begeleiding laat de rechtbank aan de jeugdreclassering over, omdat vooralsnog het traject zoals dit nu is ingezet in het civiele kader prevaleert.
De rechtbank ziet geen reden de verdachte naast voornoemde jeugddetentie nog een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank weegt hierbij mee dat het feit reeds op [datum] 2013 is gepleegd en de berechting derhalve enige tijd op zich heeft laten wachten alsook de omstandigheid dat de rechtbank niet bewezen acht dat de verdachte feit 2 heeft begaan. Voorts dient de behandeling van de verdachte in het civiele kader te worden voortgezet. Een onvoorwaardelijke werkstraf zou dit traject kunnen doorkruisen.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich ten aanzien van feit 1 en 2 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 810,-zijnde een bedrag aan immateriële schade.
7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel maatregel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair afwijzing van de vordering bepleit nu de verdachte ontkent het feit te hebben gepleegd en subsidiair, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag als
vergoeding ter zake van immateriële schade, tot een bedrag van € 500,- naar billijkheid toewijsbaar. Hoewel namens de verdachte de omvang van de vordering wegens de ontkenning van de verdachte is betwist, is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering derhalve hoofdelijk ten laste van de verdachte toewijzen tot een bedrag van
€ 500,-.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente ten laste van de verdachte toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van [datum] 2013 is ontstaan.
De rechtbank zal de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 500,-,vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf [datum] 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer].

8.De inbeslaggenomen goederen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 1 genummerde voorwerp zal worden teruggegeven aan de beslagene, zijnde de verdachte.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet specifiek over het in beslag genomen voorwerp uitgelaten.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, zijnde de mobiele telefoon van de verdachte.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 246, 248 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem bij dagvaarding onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
FEITELIJKE AANRANDING VAN DE EERBAARHEID, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 46 dagen
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
30 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en onder de
bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, zolang die instelling zulks nodig acht;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het geschorstebevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
ten aanzien van feit 1:
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk hoofdelijk toe ten laste van de verdachte en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[slachtoffer], een bedrag van
€ 500,-;
vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf [datum] 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 500,-,vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf [slachtoffer] 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
10 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
gelast de
teruggave aan de verdachtevan het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: 1.00 STK Telefoontoestel, Kl: zwart; BLACKBERRY 8520.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Ghrib, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter,
en mr. P.J. Schreuder, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 januari 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier van Politie Hollands Midden met het nummer PL1609 2013051373, doorgenummerd als pagina 1 tot en met 248.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], pagina 55.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], pagina 56.
4.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], pagina 57.
5.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], pagina 58.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], pagina 105 bovenaan.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], pagina 113.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], pagina 114.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], pagina 115.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [A], met bijlagen, pagina 66/71.
11.Proces-verbaal van de terechtzitting van [datum] 2013, eigen verklaring verdachte.