3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van
feit 1 en 2 het volgende af.
Tijdens de aanwezigheid van de verdachte, zijn medeverdachte [medeverdachte] en de aangeefster
[slachtoffer] in de parkeergarage heeft de aangeefster handelingen moeten ondergaan waarvan zij niet gediend was.
De aangeefster heeft verklaard dat zij tijdens de pauze op het schoolplein van haar nieuwe school, [Y], door twee jongens is aangesproken. Eén van hen, [medeverdachte] genaamd, zei tegen haar ‘Kom [slachtoffer], fakka met jou’. Dat betekent zoiets als ‘wat is er met jou’. De andere jongen, waarvan de aangeefster de naam niet weet, pakte haar stevig vast om haar nek en schouders. Hij zei: ‘kom een rondje lopen’.
[medeverdachte] haalde onder zijn jas een tasje vandaan. Daaruit pakte hij een mes en klapte dat open. Hij ging met zijn vingers over het snijblad en zei: ‘kijk’. Toen de aangeefster vroeg waarom hij een mes bij zich had, gaf hij geen antwoord. De aangeefster was bang. De andere jongen had haar nog steeds vast. Ze liepen door. De aangeefster vroeg waar ze heen gingen en [medeverdachte] zei dat ze gewoon moest doorlopen. Hij zei ook dat hij had gehoord dat de aangeefster goed kan pijpen en iemand goed kan verwennen.
Op een gegeven moment moest de aangeefster mee een soort portiek in, in een parkeergarage. [medeverdachte] ging voor haar lopen en de andere jongen achter haar.
De aangeefster heeft verklaard dat ze geen kant op kon en dat ze echt bang was, omdat ze wist dat [medeverdachte] een mes bij zich had. De aangeefster en de twee jongens liepen helemaal omhoog, langs drie etages parkeerplaatsen. Ze liepen helemaal naar boven, de open lucht in. [medeverdachte] ging achter de aangeefster staan en hield haar vast met zijn handen in haar middel.Hij hield haar ook vast bij haar schouders. De andere jongen stond voor de aangeefster en zij voelde dat hij met zijn hand in de bovenkant van haar t-shirt wilde. Hij kon net niet in haar bh en zij haalde zijn hand weg en zei dat hij dat niet moest doen. [medeverdachte] zei tegen de andere jongen: ’hier heb je je mp3, ga maar muziek luisteren’. De andere jongen ging toen op een trapje zitten. [medeverdachte] fluisterde van achteren in het oor van de aangeefster: ’kom pijpen, kom pijpen schatje’. De aangeefster bleef nee zeggen.
Zij voelde dat [medeverdachte] met zijn vingers aan haar vagina zat, buiten haar broek.
De aangeefster moest van [medeverdachte] naar een trapje lopen. Toen ze helemaal boven waren, maakte hij de riem van de aangeefster los en zij voelde dat hij met zijn handen in haar broek aan haar kont zat. Samets handen waren over de band van haar string. De aangeefster verklaart voorts dat [medeverdachte] haar hand pakte en die gewoon in zijn broek deed. De aangeefster voelde dat [medeverdachte] haar hoofd pakte en haar hoofd naar beneden begon te duwen in de richting van zijn geslachtsdeel. Hij had haar hand al op zijn geslachtsdeel gelegd en zei: ‘zo’n grote lul heb je nog nooit gevoeld’. De aangeefster heeft zijn geslachtsdeel niet gezien omdat zij haar hoofd wegdraaide. Zij trok haar hand terug en zei: ‘ik wil het niet, niet doen’.
De aangeefster is vervolgens naar de andere kant van het parkeerdek gelopen en is, toen de andere jongen zei dat er iemand aankwam, naar de andere jongen gerend. Samen met hem
stak zij een sigaret op. [medeverdachte] kwam aanlopen en zei: ‘kom me pijpen, doe gewoon, niemand gaat je hoertje noemen, kom ik ben zo geil. Wil je me pijpen.” Toen kwam de politie.
De twee jongens renden hard weg.
De aangeefster heeft verklaard niet te weten hoelang het heeft geduurd, maar dat het voor haar gevoel wel uren duurde. De aangeefster durfde niet weg te gaan omdat [medeverdachte] een mes had.
De verklaring van de aangeefster wordt grotendeels ondersteund door de verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij en [medeverdachte] tegen de aangeefster hebben gezegd dat ze naar een plekje zouden gaan waar ze konden chillen en dat ze vervolgens naar een parkeergarage gingen om boven te chillen. De verdachte heeft verklaard dat hij onderweg naar de parkeergarage zijn hand op de schouder van de aangeefster heeft gelegd.
Ook heeft de verdachte verklaard dat hij heeft gezien dat [medeverdachte] de aangeefster met zijn armen van achteren vasthield en dat zijn handen over haar bovenlichaam naar beneden gingen. De verdachte heeft gezien dat [medeverdachte] buiten de broek van de aangeefster over haar vagina wreef. [medeverdachte] maakte de riem van de aangeefster los. De aangeefster wilde niet dat [medeverdachte] aan haar riem zat en zei tegen hem dat haar riem niet los ging. De verdachte heeft verklaard ook te hebben gezien dat [medeverdachte] met een hand, volgens hem zijn rechterhand, in de broek van de aangeefster ging en dat hij haar hoorde zeggen “niet doen, niet doen” en “gedraag je, ik vind dit niet leuk” en “ga er uit”.
Op een gegeven moment zei [medeverdachte] tegen de verdachte dat hij op een trapje moest gaan zitten. [medeverdachte] gaf hem zijn mp 3 speler om naar muziek te luisteren.
De verdachte ging muziek luisteren en zag [medeverdachte] en de aangeefster bewegen. Hij zag dat [medeverdachte] de aangeefster beet hield en hij kon horen, omdat hij de mp 3 op stop had gezet, dat [medeverdachte] zei “kom dan, pijp me”.
Toen de aangeefster en [medeverdachte] van de trap naar beneden kwamen zag de verdachte dat haar gulp tot ongeveer de helft open was.
De verdachte heeft voorts verklaard dat hij de aangeefster bij haar bovenlichaam heeft gewreven omdat daar allemaal stof zat. Het was, aldus de verdachte, boven haar borsten en hij heeft met zijn hand heen en weer gewreven, op haar huid. De verdachte ontkent hiermee iets seksueels te hebben bedoeld. Hij dacht dat zij gemakkelijk te fixen was, dat zij het ging doen. Hij had haar gevraagd hem te pijpen. Dat had hij haar eerder gevraagd, via de whatsapp, maar dat was een grapje. De verdachte verklaart tenslotte dat [medeverdachte] tijdens het lopen zijn tasje openmaakte, daar een mes uit trok en daarmee een stekende beweging maakte.
Getuige [A] kijkt op [slachtoffer] 2013 omstreeks 11.30 uur uit het raam van haar kantoor en ziet op ongeveer 50 meter afstand twee jongens en een meisje staan op het (buiten)parkeerdek van de bibliotheek te [plaats A]. Beide jongens hebben een donkere huidskleur en één van hen heeft een rood t-shirt aan onder zijn donkerblauwe jas. De getuige ziet dat de jongens om het meisje heen lopen op een beetje macho manier.
De jongen met het rode shirt gaat vervolgens bij het portiek van het trappenhuis staan en de andere jongen omhelst het meisje en pakt haar vast. Het meisje stapt steeds naar achteren en dit komt nogal onzeker over op de getuige. Na ongeveer 10 à 15 minuten gaan de andere jongen en het meisje de portiek in en heeft de getuige geen zicht meer op hen. De jongen met het rode shirt blijft buiten staan. De getuige belt de politie.
De verdachte heeft ter terechtzitting zijn verklaring gehandhaafd.Hij heeft verklaard dat
hij onder het lopen zijn arm om de schouder van de aangeefster heeft gelegd, maar dat hij zijn arm meteen heeft weggehaald toen de aangeefster zei dat ze het niet wilde.
De verdachte blijft ook bij zijn verklaring dat hij alleen een stofje van het t-shirt van de aangeefster haalde en meer niet. De verdachte verklaart voorts nog dat hij de aangeefster op een eerder moment wel via de whatsapp heeft gevraagd of zij hem wilde pijpen, maar dat dit een grapje was.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte zich in de parkeergarage schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van aanranding alsook aan het medeplegen van poging tot verkrachting van de aangeefster.
De rechtbank beantwoordt het eerste deel van de vraag bevestigend en het tweede deel ontkennend. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank acht de verklaring van de aangeefster bij de politie geloofwaardig en bezigt deze verklaring, zoals hiervoor weergegeven, voor het bewijs. Voorzover de aangeefster bij de rechter-commissaris anders zou hebben verklaard, staat dit niet aan de geloofwaardigheid van haar verklaring bij de politie in de weg. Hierbij speelt mee het tijdsverloop tussen de verklaring van de aangeefster bij de politie op de dag dat de feiten hebben plaatsgevonden ([datum] 2013), en haar verklaring bij de rechter-commissaris op [datum] 2013, alsook de leeftijd van de aangeefster en de omstandigheden waaronder het verhoor bij de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden.
Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris heeft zij aangegeven zenuwachtig te zijn en het moeilijk te vinden te praten met zoveel mensen erbij. De rechtbank acht die verklaring begrijpelijk tegen de achtergrond dat aangeefster tegen haar wil bij een zedenzaak betrokken is geraakt en tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris daarover werd ondervraagd.
De verdachte heeft ontkend dat er sprake is geweest van dwang en ook zijn raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte slechts bravoureachtig gedrag heeft vertoond door zijn arm om de schouder van de aangeefster te slaan.
Uitgaande van de verklaring van de aangeefster is de rechtbank van oordeel dat er wel degelijk sprake is geweest van dwang. De combinatie van de arm die de verdachte om haar schouders heeft gelegd alsook het tonen van het mes door medeverdachte [medeverdachte] maakt dat er sprake was van een zodanige bedreiging met geweld dat de weerstand van de aangeefster is gebroken. De drang om mee te lopen is door het tonen van het mes, het steeds weer opnieuw vragen om seksuele handelingen, het betasten, het losmaken van de broekriem en een hand van een van de verdachten in haar broek, overgegaan in dwang die het slachtoffer niet kon weerstaan. Dit sluit aan bij wat de getuige [A] heeft waargenomen, namelijk dat het meisje steeds achteruit stapte als een van de jongens haar vastpakte. De aangeefster heeft ook verklaard dat zij toen bang was en steeds weer aan het mes dat zij eerder had gezien, moest denken.
De verdachte heeft voorts verklaard geen opzet te hebben gehad op het betasten van de borsten van de aangeefster, doch slechts een stofje van haar t-shirt te hebben gehaald.
De rechtbank acht dit deel van de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig.
Gelet op de omstandigheid dat de aangeefster en beide verdachten zich in een parkeergarage bevonden, een plek waar zij eigenlijk niet mochten zijn, bezien in samenhang met de seksueel getinte handelingen die de verdachte zijn medeverdachte [medeverdachte] heeft zien doen, acht de rechtbank het aannemelijk dat de verdachte de borsten van de aangeefster heeft aangeraakt. Verdachtes opzet was ook gericht op seksuele handelingen met het slachtoffer nu hij eigenlijk wilde, zoals hij heeft verklaard, dat het slachtoffer hem zou pijpen en hij haar huid boven haar borsten heeft aangeraakt. Het betasten van de borsten van de aangeefster maakt onderdeel uit van het geheel aan ontuchtige handelingen die de aangeefster heeft moeten ondergaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde feit, het medeplegen van de feitelijke aanranding van de eerbaarheid, bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank is voorts van oordeel dat bij de verdachte het opzet op het seksueel binnendringen van de aangeefster ontbrak. Uit de verklaring van de aangeefster en de verdachte kan worden afgeleid dat de medeverdachte [medeverdachte] degene is geweest die erg opdringerig was richting de aangeefster en het merendeel van de ontuchtige handelingen heeft uitgevoerd. [medeverdachte] heeft ook herhaaldelijk gevraagd of de aangeefster hem wilde pijpen en uiteindelijk zelfs haar hand in zijn broek gebracht en vervolgens haar hoofd in de richting van zijn geslachtsdeel gebracht.
Bij deze handeling, die door de rechtbank als poging tot verkrachting wordt aangemerkt, was de verdachte niet aanwezig en uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte wist dat [medeverdachte] zo’n vergaande handeling met het slachtoffer van plan was. Hij zat op dat moment op het trapje naar muziek te luisteren.
De rechtbank zal de verdachte dan ook van het onder 2 ten laste gelegde feit vrijspreken.