ECLI:NL:RBDHA:2014:9767

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2014
Publicatiedatum
7 augustus 2014
Zaaknummer
C/09/469637 / KG ZA 14-838
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • S.J. Hoekstra - van Vliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van beslag door voormalig werknemer op woning en bankrekening afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 augustus 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en Keijser Capital N.V. [eiser], voormalig werknemer van Keijser, verzocht om opheffing van conservatoire beslagen die door Keijser op zijn woning en bankrekening waren gelegd. Keijser had deze beslagen gelegd in het kader van een vordering tot schadevergoeding, die zij stelde te hebben geleden door [eiser] en andere oud-werknemers die vertrouwelijke informatie zouden hebben gebruikt om klanten van Keijser naar de nieuwe werkgever, Merit Capital N.V., te lokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van Keijser niet summierlijk ondeugdelijk was, en dat er voldoende aanwijzingen waren dat [eiser] onrechtmatig had gehandeld door klanten te benaderen en hen te bewegen hun relatie met Keijser te beëindigen. De rechtbank oordeelde dat het belang van Keijser bij handhaving van de beslagen zwaarder woog dan het belang van [eiser] bij opheffing van het beslag op zijn woning. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de beëindigingsvergoeding die [eiser] vorderde niet kon worden toegewezen, omdat het aanbod tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet op de juiste wijze was aanvaard. De vorderingen van [eiser] zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/469637 / KG ZA 14-838
Vonnis in kort geding van 7 augustus 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. C.A.B. Zeevenhooven te Amsterdam,
tegen:
de naamloze vennootschap
Keijser Capital N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. de Groot te Amsterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘Keijser’.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 28 juli 2014 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
Tot april 2014 exploiteerde Keijser een effectenhuis dat in 2013 een belegd vermogen van circa 75 à 85 miljoen euro in portefeuille had. Keijser bediende haar klanten door middel van een driepartijen-overeenkomst. Hiertoe sloot Keijser met haar klanten een beheerovereenkomst op grond waarvan Keijser vanaf (een of meer) door de klant bij een bank aangehouden depotrekeningen ten behoeve van die klant transacties kon sluiten. Op de beheerrelatie waren de algemene voorwaarden van Keijser van toepassing. Op grond van die voorwaarden kon een klant de beheerrelatie op elk gewenst moment opzeggen.
1.2.
[eiser] is met ingang van 1 april 2007 bij Keijser in dienst getreden. Hij was laatstelijk werkzaam in de functie van Senior Accountmanager op de afdeling vermogensbeheer. Uit hoofde van zijn functie beheerde en adviseerde [eiser] circa 75 klanten van Keijser. In de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst zijn – voor zover hier relevant – de volgende bedingen opgenomen:

Werknemer verplicht zich gedurende zijn dienstverband bij Werkgever en daarna, ongeacht de reden voor beëindiging, geen vertrouwelijke informatie, of informatie waarvan Werknemer het vertrouwelijk karakter behoort te kennen, te verspreiden of kenbaar te maken aan enig persoon of bedrijf, met betrekking tot bedrijfszaken, procédés of handelsgeheimen (…)
(…)
De werknemer verbindt zich om tijdens de overeenkomst noch direct noch indirect, noch voor zichzelf noch voor anderen, in enigerlei vorm werkzaam of betrokken te zijn in of bij enige onderneming met activiteiten op een terrein, gelijk aan of anderszins concurrerend met dat van de werkgever (…)
Inmiddels is de arbeidsovereenkomst tussen partijen beëindigd.
1.3.
In de loop van 2013 heeft Keijser aan haar werknemers, onder wie [eiser], meegedeeld dat zij haar onderneming wenste te herstructureren en dat zij de vermogensbeheerafdeling wenste te verkopen, waarbij het de bedoeling was dat een aantal medewerkers, onder wie [eiser], mee zou overgaan. In het kader van die reeds in 2012 ingezette herstructurering heeft Keijser onderhandelingen gevoerd met de vennootschap naar Belgisch recht Merit Capital N.V. (hierna ‘Merit’), en later met de effectenhuizen Wijs & Van Oostveen B.V. en Ostrica B.V. Daarnaast heeft Keijser met [eiser] gesproken over de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst.
1.4.
In augustus en september 2013 zijn in Het Financieele Dagblad (hierna ‘FD’) berichten verschenen over de beslagleggingen (en de gedeeltelijke opheffing daarvan) ten laste van Keijser en haar directeur [directeur] door een ontevreden klant.
1.5.
Bij brief van 7 oktober 2013 heeft Keijser bij het UWV een ontslagvergunning aangevraagd voor [eiser] en vijf andere werknemers in verband met bedrijfseconomische omstandigheden. In deze brief schrijft Keijser onder meer dat zij het zich niet kan permitteren om de verlieslijdende situatie te laten voortbestaan, omdat zij dan – mede als gevolg van door AFM en DNB gestelde eisen – de voor onder meer vermogensbeheer noodzakelijke vergunningen zal kwijtraken.
1.6.
Bij brief van 15 oktober 2013 heeft Keijser aan [eiser] een voorstel beëindiging dienstverband gedaan. In de brief wordt verwezen naar een niet bij de brief gevoegde conceptovereenkomst, waarin een vergoeding is opgenomen bestaande uit een aanvulling op zijn WW-uitkering (berekend per 1 december 2013), een vergoeding over de opzegtermijn (berekend vanaf 1 november 2013) en een tekenbonus gelijk aan een half maandsalaris, inclusief vakantiegeld. In deze brief schrijft Keijser voorts het volgende:

Wanneer je met dit voorstel instemt, verzoek ik je één exemplaar van de overeenkomst getekend aan mij retour te geven of te sturen. (…)
Als je ervoor kiest niet op het voorstel in te gaan, zal de procedure bij UWV (…) worden voortgezet. Het voorstel zal dan zijn vervallen op het moment van opzegging van je arbeidsovereenkomst. In dat geval zal het eerste onderdeel van de vergoeding zoals hierboven omschreven aan je betaald worden. Op de tweede en derde component kun je dan geen aanspraak meer maken.
1.7.
Op of omstreeks 16 oktober 2013 zijn de onderhandelingen tussen Keijser en Merit beëindigd. Namens Merit werden de onderhandelingen gevoerd door [Chief Executive Officer van Merit]), CEO van Merit.
1.8.
Bij brief van 22 oktober 2013 heeft Keijser het volgende meegedeeld aan (onder meer) [eiser]:

Zoals het er nu naar uit ziet hebben wij het voornemen om aan de klanten de mededeling te doen dat wij per eind oktober 2013 de benodigde vergunning inzake het voeren van vermogensbeheer zullen inleveren. Een zeer beperkt aantal vermogensbeheerders krijgt tegen betaling de gelegenheid om de klanten te benaderen. Dat is een exclusief recht dat haar gegeven zal worden tot 15 december 2014.
(…)
In het geval wij onverhoopt mochten vaststellen dat jullie andere plannen hebben, plannen die inbreuk maken op de rechten van derden en waarmee Keijser (…) schade wordt toegebracht, dan zullen wij niet nalaten hiertegen op te treden. Voor de daaruit voortvloeiende schade worden jullie op voorhand aansprakelijk gehouden.
1.9.
Op 28 november 2014 heeft [eiser] per e-mail aan een aantal klanten van Keijser het volgende meegedeeld:

Er zijn wat ontwikkelingen waardoor ik helaas genoodzaakt ben de afspraak van aankomende dinsdag (…) af te zeggen.
De reden hiervoor is dat Keijser besloten heeft verder te gaan als MKB onderneming waarbij ze afscheid gaan nemen van de afdeling waar ik werkzaam ben.
Een en ander heeft tot gevolg dat ik vanaf 1 december niet meer werkzaam ben voor Keijser en dat ook de portefeuille in de nabije toekomst niet meer door Keijser kan worden beheerd.
(…)
Het voorstel is dan ook om de rekening te sluiten en de gelden terug te boeken.
(…)
Indien jullie akkoord gaan met bovenstaand, verzoek ik jullie ieder individueel het bijgevoegde formulier te ondertekenen boven je eigen naam en terug te sturen naar Keijser.
1.10.
Bij brief van 29 november 2013 heeft [eiser] zijn arbeidsovereenkomst tegen 1 januari 2014 opgezegd met daarbij de mededeling “
voor zover in rechte zal komen vast te staan dat mijn arbeidsovereenkomst niet reeds per 1 december met wederzijds goedvinden is geëindigd.
Met ingang van 1 december 2013 heeft [eiser] zich bij Keijser ziek gemeld.
1.11.
Begin december 2013 heeft een groot aantal klanten met vrijwel identieke opzegbrieven de beheerrelatie met Keijser opgezegd.
1.12.
Bij e-mail van 16 december 2013 heeft de heer[A.], die tot 1 december 2013 werkzaam was voor Keijser, aan [Chief Executive Officer van Merit], met kopie aan [eiser] en twee andere (oud)werknemers van Keijser, het volgende geschreven:

Peter wil zsp een mail of telefoon ontvangen van Eric in zijn hoedanigheid als CEO omtrent bevestiging definitieve keuze van Merit (…) voor model 4, omdat wij op dit moment formeel niet werkzaam zijn voor Merit (…) of in het bezit zijn van een rechtsgeldig document dat wij handelingen voor Merit (…) mogen verrichten.
(…)
Bevestigen gaarne dat wij NIET gaan werken volgens model 3 (…) en het al bijna eind december is en wij toch echt graag in januari 2014 kunnen handelen voor onze effektenrelaties
1.13.
Vervolgens is [eiser] in dienst getreden bij Merit in een vergelijkbare functie als die hij bij Keijser bekleedde. Een aantal klanten die [eiser] voor Keijser bediende, is klant geworden bij Merit. Naast [eiser] zijn ook vier andere voormalig werknemers van Keijser bij Merit in dienst getreden, onder wie [A.].
1.14.
Keijser heeft het salaris van [eiser] tot 1 januari 2014 doorbetaald. Hierbij zijn niet-opgenomen vakantiedagen niet uitbetaald.
1.15.
Op 10 januari 2014 heeft [eiser] in een e-mail aan [B.] onder meer het volgende geschreven:

I’m back from my holiday and things have moved quickly the last couple of weeks. I’ve started my new job at Merit Capital this week.
I very much like to tell you about the new job, and the great opportunities the company offers.
1.16.
Bij brief van 5 maart 2014 heeft DSI naar aanleiding van een incidentenmelding door Keijser aan [eiser] meegedeeld dat deze melding geen gevolgen heeft voor de DSI-registratie van [eiser]. Het gemelde incident betrof het verwijt van Keijser dat [eiser] na zijn ziekmelding op 29 november 2013 zijn hele mailbox had gewist en dat Keijser daardoor haar zorgplicht jegens haar cliënten niet meer kon nakomen.
1.17.
Na daartoe verlof te hebben verkregen van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft Keijser op 4 juli 2014 ten laste van vier oud-werknemers, onder wie [eiser], en onder Merit conservatoir beslag doen leggen. De beslagen strekken tot zekerheid van verhaal van een voorlopig, inclusief rente en kosten, op € 1.230.000,- begrote vordering. In het verzoekschrift heeft Keijser – kort gezegd – gesteld dat [eiser] in samenwerking met drie andere voormalig werknemers van Keijser door gebruik te maken van vertrouwelijke gegevens van Keijser een substantieel deel van de klanten van Keijser heeft geworven ten gunste van Merit en dat Keijser daardoor schade heeft geleden, aangezien de beoogde verkoop van de klantenportefeuille aan Merit daardoor zou zijn afgeketst en inmiddels circa 80% van de klanten van Keijser wordt bediend door Merit, waardoor verkoop van de Vermogensbeheerafdeling onmogelijk is geworden. In het beslagrekest heeft Keijser onder meer gesteld dat Merit bereid was € 1.000.000,- voor de klantenportefeuille te betalen.
1.18.
Ten laste van [eiser] is conservatoir beslag gelegd op zijn woonhuis in Haarlem en op zijn bankrekening, aangehouden bij Theodoor Gillissen Bankiers N.V. (hierna ‘Theodoor Gillissen’).
1.19.
Op 18 juli 2014 heeft Keijser de eis in de hoofzaak aanhangig gemaakt. Hiertoe heeft zij een dagvaarding doen betekenen aan het kantooradres van de advocaat van [eiser].
In deze bodemprocedure heeft Keijser zich op het standpunt gesteld dat Merit, [eiser] en de andere oud-werknemers van Keijser op de voet van artikel 6:102 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door Keijser geleden schade, door haar begroot op € 1.000.000,-.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – (a) opheffing van de door Keijser ten laste van hem gelegde conservatoire beslagen; (b) te bepalen dat de vordering waarvoor beslag is gelegd wordt verrekend met de vordering van € 42.666,57 van [eiser]; (c) Keijser te veroordelen aan [eiser] te betalen € 42.666,57; en (d) Keijser te gebieden [eiser] een deugdelijke eindafrekening te verschaffen, een en ander met veroordeling van Keijser in de proceskosten.
2.2.
Daartoe stelt [eiser] het volgende. De vordering waarvoor beslag is gelegd is ondeugdelijk, aangezien de aantijgingen van Keijser op niets zijn gebaseerd. Na beëindiging van zijn dienstverband is [eiser] in dienst getreden bij Merit en het was aan de door [eiser] bediende klanten om te beslissen waar zij hun vermogen lieten beheren. [eiser] was niet gebonden aan een concurrentiebeding of een relatiebeding. Dat de klanten Keijser hebben verlaten, is gelet op de benarde situatie van Keijser niet verwonderlijk. Daar komt bij dat Keijser in strijd handelde met de op haar jegens haar klanten rustende zorgplicht. Ook de door Keijser gestelde schade is onjuist, aangezien de onderhandelingen met Merit nooit zouden hebben geleid tot een transactie voor de door Keijser gestelde € 1.000.000,-. Aangezien [eiser] de beslagen woning in verband met privéredenen op korte termijn wenst te verkopen, dient ook op grond van een belangenafweging ten minste dat beslag te worden opgeheven. De beslagen dienen voorts te worden opgeheven aangezien de dagvaarding in de bodemprocedure aan het verkeerde adres is betekend.
Indien de beslagen niet worden opgeheven, dan heeft [eiser] er recht op en belang bij dat de vordering waarvoor beslag is gelegd wordt verrekend met de, op grond van de tussen partijen gesloten beëindigingsovereenkomst, door Keijser aan [eiser] te betalen vergoeding, door [eiser] becijferd op € 42.666,57. Ten slotte is Keijser gehouden aan [eiser] een eindafrekening te verschaffen.
2.3.
Keijser voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
In deze procedure moet worden beoordeeld of de door Keijser ten laste van [eiser] gelegde beslagen moeten worden opgeheven, of Keijser gehouden is de door [eiser] becijferde beëindigingsvergoeding al dan niet door middel van verrekening aan hem te betalen en of Keijser moet worden veroordeeld aan [eiser] een eindafrekening te verschaffen. Deze kwesties komen hierna achtereenvolgens aan de orde.
Opheffing beslagen
3.2.
Ingevolge artikel 705 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt een conservatoir beslag opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Het ligt op de weg van degene die opheffing van het conservatoire beslag vordert (in dit geval [eiser]) om, met inachtneming van de beperkingen van het kort geding, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger (Keijser) gepretendeerde vordering ondeugdelijk is of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd. Deze beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen. Een conservatoir beslag strekt er naar zijn aard toe om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering voor de door het beslag ontstane schade zal kunnen worden aangesproken.
3.3.
Het betoog van [eiser] dat de beslagen zijn vervallen omdat in de dagvaarding in de hoofdzaak een onjuist huisnummer is opgenomen, moet worden verworpen. Zou dit gebrek al een nietigheid opleveren, dan leent deze zich voor herstel door middel van een herstelexploot, de datum van het aanbrengen van de eis in de hoofdzaak verandert daardoor niet.
3.4.
Bij de beoordeling van de deugdelijkheid van de door Keijser gepretendeerde vordering komt het aan op het antwoord op de vraag of [eiser] jegens Keijser onrechtmatig heeft gehandeld. Kern van het door Keijser aan [eiser] gemaakte verwijt – en daarmee de grondslag van de door Keijser gepretendeerde vordering – is dat [eiser], al dan niet in samenwerking met Merit en andere oud-werknemers van Keijser, door gebruikmaking van vertrouwelijke gegevens van Keijser opzettelijk en substantieel afbreuk heeft gedaan aan het bedrijfsdebiet van Keijser, waardoor Keijser schade zou hebben geleden in de vorm van verlies van klanten en het verlies van de kans op verkoop van haar klantenportefeuille. Indien een en ander zou komen vast te staan, is de aansprakelijkheid van [eiser] voor de daardoor geleden schade gegeven. Ongeacht of [eiser] gebonden was aan een concurrentiebeding en/of een relatiebeding is dergelijk handelen op grond van vaste jurisprudentie immers aan te merken als onrechtmatig. Slechts indien het in hoge mate aannemelijk is dat in de bodemprocedure het handelen van [eiser] niet als zodanig zal worden aangemerkt, kan de vordering van Keijser als ondeugdelijk worden aangemerkt en moeten de beslagen om die reden worden opgeheven.
3.5.
Ter zitting heeft [eiser] desgevraagd verklaard dat hij uit hoofde van zijn functie bij Merit thans 15 à 20 klanten bedient van de 75 klanten die hij voorheen voor Keijser bediende. Gelet op de in 1.9. en 1.15. vermelde berichten van [eiser] (de e-mail aan de klanten van Keijser waarin [eiser] in verband met ontwikkelingen binnen Keijser voorstelt de rekening te sluiten en de e-mail waarin [eiser] een (voormalig) klant van Keijser voorstelt om kennis te maken met de mogelijkheden van Merit, valt niet uit te sluiten dat [eiser] klanten van Keijser heeft benaderd om hen te bewegen hun relatie met Keijser te beëindigen, dan wel om een contractuele relatie met Merit aan te gaan. Hierbij is van belang dat [eiser] in de in 1.9. vermelde e-mail – naar het zich laat aanzien uit eigen beweging – aan de betreffende klanten heeft meegedeeld dat Keijser de portefeuille in de nabije toekomst niet meer kan beheren. Een en ander lijkt voorshands in strijd met hetgeen [eiser] in de brief van 22 oktober 2013 (zoals vermeld in 1.8.) was meegedeeld door Keijser, te weten dat een beperkt aantal vermogensbeheerders een exclusief recht zou worden gegeven klanten te benaderen en de in de brief vervatte waarschuwing aan [eiser] om geen inbreuk te maken op die rechten. Dat de betreffende informatie reeds bij de klanten bekend was en/of dat [eiser] vanuit zijn zorgplicht zonder nader overleg met Keijser gehouden was de klanten over de ontwikkelingen te informeren, is in deze procedure onvoldoende aannemelijk geworden. Dit kan in ieder geval niet zonder meer worden afgeleid uit de door [eiser] overgelegde berichten verschenen in het FD. Evenmin is aannemelijk geworden dat de betreffende klanten van [eiser] enkel uit eigen beweging hun beheerrelatie met Keijser hebben ingeruild tegen een beheerrelatie met Merit. Hoewel onzeker is of Keijser haar klantenportefeuille voor de door haar gestelde prijs had kunnen verkopen, valt niet uit te sluiten dat zij door het vertrek van een deel van haar klanten de kans op verkoop geheel of gedeeltelijk is misgelopen. Tegen deze achtergrond is het niet ondenkbaar dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld.
3.6.
De betwisting door [eiser] van de omvang van de door Keijser gestelde schade alsmede de overige verwijten die [eiser] Keijser maakt, dienen te worden betrokken bij de beoordeling in de bodemprocedure. Op voorhand kan uit die verweren niet worden afgeleid dat de vordering van Keijser summierlijk ondeugdelijk is. Hiermee is het belang van Keijser bij handhaving van de beslagen gegeven. Het belang van [eiser] bij opheffing van het beslag op zijn woonhuis is daartegenover onvoldoende. Enerzijds biedt het beslag onder Theodoor Gilissen onvoldoende zekerheid tot verhaal en anderzijds belet het beslag [eiser] niet het woonhuis te koop te zetten en bij een eventuele verkoop aan Keijser vervangende zekerheid aan te bieden.
Beëindigingsvergoeding
3.7.
Tussen partijen staat vast dat Keijser tegen de achtergrond van het UWV-traject aan [eiser] een beëindigingsvoorstel heeft gedaan, maar dat het concrete voorstel, dat blijkens de brief voor ondertekening gereed was en dat zou zijn opgenomen in een bijlage bij de in 1.6. vermelde brief, nooit aan [eiser] is verstrekt. Dat de opzegging van [eiser] op 29 november 2014 te beschouwen is als een aanvaarding van het in de onder 1.6. vermelde brief vervatte aanbod, kan in het beperkte kader van dit kort geding niet met voldoende zekerheid worden aangenomen. Hiertoe is van belang dat het concrete voorstel, kennelijk vervat in de niet-bijgevoegde bijlage, nooit aan [eiser] is verstrekt en dat geruime tijd is verstreken tussen het aanbod op 15 oktober 2014 en de gestelde aanvaarding op 29 november 2014. Daar komt bij dat [eiser] bij de gestelde aanvaarding niet voetstoots uitgaat van de geldigheid van het aanbod, aangezien hij deze combineert met een (nieuwe) opzegging van de arbeidsovereenkomst. Indien desalniettemin tot uitgangspunt zou worden genomen dat de beëindigingsovereenkomst wel tot stand zou zijn gekomen, dan kan hieruit – zonder nadere onderbouwing – de juistheid van de door [eiser] becijferde vordering nog niet worden afgeleid. Dit betekent dat de vordering tot verrekening en betaling van de beëindigingsvergoeding reeds daarom moet worden afgewezen.
Eindafrekening
3.8.
Nu partijen een geschil hebben over de (datum van) beëindiging van het dienstverband van [eiser], valt niet in te zien welk concreet en spoedeisend belang [eiser] thans heeft bij afgifte van een eindafrekening. Hierbij heeft de voorzieningenrechter mede in aanmerking genomen dat Keijser onweersproken heeft gesteld dat zij tot en met de maand december 2013 loonstroken heeft verstrekt aan [eiser] en dat [eiser] volgens haar geen aanspraak meer kon maken op uitbetaling van niet-opgenomen vakantiedagen.
Slotsom en proceskosten
3.9.
Slotsom van het voorgaande is dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. Hij zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, aan de zijde van Keijser tot dusver begroot op € 2.708,-, waarvan € 816,- aan salaris advocaat en € 1.892,- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra - van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2014.
WJ