ECLI:NL:RBDHA:2014:9787

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2014
Publicatiedatum
7 augustus 2014
Zaaknummer
C-09-463758 FA RK 14-2642
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een huisverbod opgelegd aan de partner van eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen een huisverbod dat door de burgemeester van de gemeente Westland was opgelegd aan de partner van eiseres. Het huisverbod was opgelegd op 6 april 2014 en gold tot 16 april 2014. Eiseres, die zich benadeeld voelde door het huisverbod, heeft beroep ingesteld tegen de motivering van dit besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huisverbod een publiekelijke afwijzing van het gedrag van de partner impliceert, wat ook gevolgen heeft voor de eer en goede naam van eiseres. De rechtbank oordeelt dat eiseres ontvankelijk is in haar beroep, ondanks dat zij niet tegen de oplegging van het huisverbod zelf in beroep is gegaan.

De rechtbank heeft de motivering van de burgemeester beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoende onderbouwd is. De burgemeester had zich gebaseerd op waarnemingen van de hulpofficier van justitie en op rapportages van het Crisis Interventie Team, waaruit bleek dat beide partners alcohol gebruikten en dat er afspraken waren gemaakt om dit gedrag te veranderen. De rechtbank oordeelt dat er geen onjuistheden zijn aangetoond in de motivering van het huisverbod en dat de burgemeester terecht heeft gehandeld. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod en de bescherming van de belangen van betrokkenen, waarbij de rechtbank de belangen van eiseres in haar beoordeling heeft meegewogen. De rechtbank benadrukt dat ook na afloop van een huisverbod er nog steeds een rechtens te beschermen belang kan zijn bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 14-2642
Zaaknummer: C/09/463758
Datum uitspraak: 13 augustus 2014

Wet tijdelijk huisverbod

Uitspraak inzake:

[eiseres],

eiseres,
wonende te [woonplaats],
tegen:

de burgemeester van de gemeente Westland,

verweerder,
in welke zaak belanghebbende is:

[de partner],

de partner,
wonende te [woonplaats].

IProcedure

Bij besluit van 6 april 2014 heeft verweerder aan de partner een huisverbod ingevolge artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth) opgelegd, van 6 april 2014 (17.29 uur) tot en met 16 april 2014 (17.29 uur), ter zake van de woning aan [adres], tevens inhoudend een contactverbod met eiseres.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 9 april 2014, ontvangen op 10 april 2014, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2014. Eiseres en de partner zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door S. Atten.

IIBeoordeling

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9 van deze wet.
Eiseres heeft betoogd dat er een onjuistheid staat vermeld in de beschikking. Volgens eiseres ontstaan ruzies door teveel drinken van de zijde van de man en niet doordat zij teveel drinkt.
Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat nu het beroep zich niet richt tegen de oplegging van het huisverbod op zichzelf, maar slechts ziet op de daaraan ten grondslag liggende motivering, eiseres geen belang heeft bij haar beroep.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn verweer dat eiseres geen belang zou hebben bij haar beroep tegen het bestreden besluit. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in de jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 mei 2010 in zaak nr. 200907721/1/H3) is bepaald dat een persoon aan wie een tijdelijk huisverbod is opgelegd na afloop van het huisverbod nog een rechtens te beschermen belang heeft bij beoordeling van de rechtmatigheid van dit besluit. Daarbij is redengevend dat een huisverbod, gelet op de gronden waarop dit wordt opgelegd, een publiekelijke afwijzing van het gedrag van betrokkene impliceert. Nu in het bestreden besluit ook iets over het gedrag van eiseres zelf wordt beweerd, is ook ten aanzien van haar tot op zekere hoogte aannemelijk dat eiseres als gevolg van het huisverbod in haar eer en goede naam is geschaad. De rechtbank ziet in hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht geen aanleiding hierover thans anders te oordelen. Het niet openbaar maken van een beschikking, zoals door verweerder ter zitting is gesteld, waardoor niet valt in te zien dat haar goede naam wordt geschaad, maakt dit niet anders. De beschikking wordt geacht ergens in een dossier dan wel in een computersysteem te worden opgeslagen die op een ander moment wellicht weer boven tafel kan komen. Eiseres kan derhalve worden ontvangen in haar beroep. De rechtbank zal hieronder het beroep inhoudelijk beoordelen.
Nu de gronden van het beroep zich beperken tot de motivering van het huisverbod en niet tegen de oplegging van het huisverbod aan de partner zelf zal de rechtbank zich beperken tot de vraag of de door verweerder gegeven motivering in stand kan blijven.
Verweerder verwijst voor de motivering naar de waarnemingen van de HOvJ, zoals verwoord in het RiHG. Volgens verweerder mag hij dat als uitgangspunt voor de motivering van de beschikking nemen. Er zijn volgens verweerder geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat de inhoud van de RiHG of aan de waarnemingen getwijfeld zou moeten worden. Verder wordt verwezen naar de samenvatting van het systeemgesprek door de medewerker Crisis Interventie Team, waaruit blijkt dat beide partners alcohol drinken en dat zij elkaar beloofd hebben geen alcohol te kopen en te drinken. Ook heeft de zorgcoördinator na gesprekken met de partner en eiseres in zijn advies aangegeven dat zowel de partner als eiseres stoppen met drinken.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de beoordeling van het huisverbod terecht is uitgegaan van hetgeen door de hulpofficier van justitie is opgetekend. Niet valt in te zien, althans onvoldoende is gebleken, dat hetgeen is beschreven in de RiHG, waarin – onder meer –staat vermeld dat beide echtelieden zich schuldig maken aan de escalaties en erkennen dat ze teveel alcohol drinken, onjuist zou zijn. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit het verslag van de medewerker van het Crisis Interventie Team van Bureau Jeugdzorg van 10 april 2014 blijkt dat er veiligheidsafspraken zijn gemaakt in zoverre dat beiden hebben afgesproken geen alcohol te kopen en te drinken zodra zij weer onder één dak wonen. Hieruit kan naar het oordeel afdoende worden afgeleid dat ook eiseres heeft erkend alcohol te gebruiken.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen wegens een motiveringsgebrek. Het beroep is dan ook ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

IIIBeslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. D.R. van der Meer, rechter in aanwezigheid van B.D. Muntz als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2014.
Een belanghebbende – onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen – en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: