ECLI:NL:RBDHA:2014:9790

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2014
Publicatiedatum
7 augustus 2014
Zaaknummer
C-09-469092 - JE RK 14-1601
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in een doorverwezen zaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2014 een beschikking gegeven met betrekking tot de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, kinderen van mevrouw A en de heer B. De minderjarigen, geboren in 1998, 1999 en 2001, verblijven feitelijk in een netwerkpleeggezin bij de grootouders aan vaderszijde. De kinderrechter heeft kennisgenomen van eerdere beslissingen van de kinderrechter in de rechtbank Limburg, waar de zaak oorspronkelijk was behandeld. De Raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek ingediend voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, omdat er ernstige zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarigen, die verschillende verblijfplaatsen en opvoedingssituaties hebben gekend. Tijdens de zitting op 21 juli 2014 zijn de minderjarigen in raadkamer gehoord, en zijn zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun advocaat, aanwezig geweest. De moeder heeft verklaard in te stemmen met het verzoek, terwijl de vader de uithuisplaatsing ondersteunt maar zich refereert aan het oordeel van de rechtbank. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn, en heeft besloten de minderjarigen onder toezicht te stellen van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg en hen uit huis te plaatsen in een pleegzorgvoorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en kan binnen drie maanden na de uitspraak worden aangevochten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Kinderrechter
Rekestnummer: JE RK 14-1601
Zaaknummer: C/09/469092
Datum beschikking: 21 juli 2014

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

Beschikking op het op 3 juli 2014 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidoost Nederland, locatie Maastricht (verder: de Raad),
met betrekking tot de minderjarigen:
1.
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1]1998 te [geboorteplaats 1];
2.
[minderjarige 2],geboren op[geboortedag 2]1999 te [geboorteplaats 2]
3.
[minderjarige 3],geboren op [geboortedag 3]2001 te [geboorteplaats 3]
kinderen van:
[mevrouw A],
de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
die het ouderlijk gezag alleen uitoefent,
en erkend door
[de heer B]
de vader,
zonder bekende woonplaats, doch feitelijk verblijvende te [verblijfplaats]
De minderjarigen verblijven feitelijk in het netwerkpleeggezin van de grootouders vaderszijde.

Procedure

De kinderrechter heeft kennisgenomen van:
- de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Limburg, locatie Roermond d.d. 2 juli
2014, waarvan de inhoud als hier overgenomen moet worden beschouwd en waarbij de
kinderrechter zich onbevoegd heeft verklaard om van het verzoek kennis te nemen en de
zaak in de stand waarin die zich bevond heeft verwezen naar de kinderrechter te
’s-Gravenhage, omdat de met gezag belaste ouder in dit arrondissement woonachtig is;
- het verzoekschrift, met bijlagen waaronder het rapport en advies van de Raad, gedateerd
23 juni 2014.
Op 21 juli 2014 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld.
Ter terechtzitting om 14.30 uur zijn verschenen:
  • mevrouw [mevrouw C] namens de Raad;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.J.M. van Asten.
De minderjarigen zijn op 21 juli 2014 in raadkamer gehoord.
Hierna is de behandeling van het verzoek geschorst tot 16.30 uur, waarna de moeder, conform de oproep is verschenen.
Hierbij was tevens aanwezig mevrouw [mevrouw C]namens de Raad.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarigen voor de periode van één jaar en tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarigen in het netwerkpleeggezin van de grootouders vaderszijde.
Mevrouw [mevrouw C]heeft ter terechtzitting namens de Raad verzocht om Bureau Jeugdzorg Limburg te belasten met de uitvoering van de ondertoezichtstelling om de feitelijke en de juridische situatie op één lijn te brengen. De minderjarigen verblijven thans bij de grootouders vaderszijde waar het goed met hen lijkt te gaan. Desondanks maakt de Raad zich zijn ernstige zorgen over de minderjarigen, gelet op de vele wisselingen van woonplek en opvoedingssituatie. De Raad vraagt zich af in hoeverre de minderjarigen in staat zijn om vriendschappen aan te gaan. Bureau Jeugdzorg zal moeten onderzoeken in hoeverre er hulpverlening voor de minderjarigen ingezet moet worden ten aanzien van hun beeldvorming omtrent de moeder en het contact met haar.
Mr. Van Asten heeft ter terechtzitting verklaard dat de vader met name de uithuisplaatsing ondersteunt, doch zich refereert aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het verzoek tot ondertoezichtstelling. Het gaat heel goed met de minderjarigen bij de grootouders. De vader streeft ernaar om op termijn, zodra hij zijn leven weer op orde heeft en in de nabijheid van de minderjarigen woont, weer voor de minderjarigen te gaan zorgen.
De moeder heeft verklaard dat zij het eens is met het verzoek.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn. De kinderrechter neemt hierbij in overweging dat er ernstige zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarigen. De minderjarigen hebben diverse verblijfplaatsen en opvoedingssituaties gekend en hebben zich voortdurend moeten aanpassen aan iedere nieuwe situatie. Dit heeft op ieder van de minderjarigen in meer of mindere mate zijn weerslag gehad. Daarbij komt dat gebleken is dat het contact tussen de minderjarigen en de (gezaghebbende) moeder ernstig is verstoord. In het kader van een ondertoezichtstelling kan door de gezinsvoogd worden onderzocht wat de mogelijkheden zijn voor een eventueel contactherstel tussen de minderjarigen en de moeder en welke hulpverlening voor de minderjarigen moet worden ingezet.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:261, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn, teneinde de reeds bestaande vrijwillige uithuisplaatsing van de minderjarigen bij de grootouders vaderszijde formaliseren. De met gezag belaste moeder oefent al geruime tijd het ouderlijk gezag niet meer uit en de vader, die eerst moet zorgen dat hij zijn eigen leven op orde krijgt, is thans niet in staat om voor de minderjarigen te zorgen. De kinderrechter is van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing de minderjarigen de thans benodigde rust en continuïteit zal bieden, waarbij gedurende die uithuisplaatsing zo snel mogelijk duidelijkheid dient te worden verkregen over hun mogelijk verdere perspectief ten aanzien van een definitieve plaatsing.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt de minderjarigen van 21 juli 2014 tot 21 juli 2015 onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg;
en
machtigt de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 21 juli 2014 tot 21 juli 2015, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling en verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C. U-A-Sai, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juli 2014 in tegenwoordigheid van P.A. Kok als griffier.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag.
.