ECLI:NL:RBDHA:2014:9791

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2014
Publicatiedatum
7 augustus 2014
Zaaknummer
C-09-458940 - JE RK 14-179
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van veiligheidsmonitoring door Bureau Jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2014 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen, die in een problematische thuissituatie verkeren. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling voor een periode van één jaar, omdat de ontwikkeling van de minderjarigen in gevaar zou zijn door de onveilige situatie waarin zij zich bevinden. De minderjarigen, afkomstig uit een echtscheiding, verblijven bij hun moeder, die het ouderlijk gezag alleen uitoefent. De kinderrechter heeft eerder op 4 februari 2014 al een tijdelijke ondertoezichtstelling opgelegd, die nu geëvalueerd werd.

Tijdens de zitting op 21 juli 2014 zijn de minderjarigen gehoord en zijn er verschillende betrokkenen aanwezig geweest, waaronder vertegenwoordigers van de Raad en Bureau Jeugdzorg. De Raad heeft aangegeven dat de situatie van de minderjarigen nog steeds zorgwekkend is en dat de ondertoezichtstelling moet worden voortgezet om de noodzakelijke hulpverlening te waarborgen. Bureau Jeugdzorg heeft ook zorgen geuit over de veiligheid van de minderjarigen, vooral gezien hun zichtbaarheid in de media en de mogelijkheid van eer gerelateerd geweld.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn, ondanks de bezwaren van de moeder. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling voor de resterende periode van zes maanden verleend, met als doel de positieve ontwikkeling van de minderjarigen te waarborgen en hen de nodige ondersteuning te bieden. De kinderrechter heeft ook benadrukt dat er een persoonlijkheidsonderzoek moet plaatsvinden om de situatie van de minderjarigen beter in kaart te brengen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Kinderrechter
Rekestnummer: JE RK 14-179
Zaaknummer: C/09/458940
Datum beschikking: 21 juli 2014

Ondertoezichtstelling

Beschikking op het op 24 en 30 januari 2014 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden (verder: de Raad),
met betrekking tot de minderjarigen:
1.
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1]2000 te [geboorteplaats 1]
2.
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2001 te [geboorteplaats 2]
3.
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2004 te [geboorteplaats 3];
4.
[minderjarige 4], geboren op [geboortedag 4]2006 te [geboorteplaats 4]
kinderen uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van:
[de heer A],
de vader,
wonende te [woonplaats],
en
[mevrouw B],
de moeder,
wonende op een geheim adres,
die het ouderlijk gezag alleen uitoefent.
De minderjarigen verblijven bij de moeder.

Procedure

Bij beschikking d.d. 4 februari 2014 van de kinderrechter in deze rechtbank zijn de minderjarigen van 4 februari 2014 tot 24 juli 2014 onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Haaglanden (waarvoor de kinderrechter leest: Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland) en is de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot de terechtzitting van heden, teneinde de Raad in de gelegenheid te stellen een nadere rapportage in te dienen, inhoudende de actuele stand van zaken en aan te geven of het verzoek gehandhaafd blijft. Tevens werd de moeder - die goed mee leek te werken met de hulpverlening - hierdoor in staat gesteld te bewijzen of zij, met het oog op de in de briefrapportage van de Raad d.d. 30 januari 2014 gestelde doelen, in staat is zich te blijven inzetten en volledig mee te werken aan de hulpverlening.
De kinderrechter heeft wederom kennisgenomen van de stukken, waaronder thans:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 4 februari 2014, waarvan de
inhoud als hier overgenomen moet worden beschouwd;
- de verzoekschriften van de Raad, respectievelijk gedateerd 24 en 30 januari 2014, met
bijlagen, waaronder het raadsrapport van 2 augustus 2014;
- het faxbericht van Bureau Jeugdzorg met als bijlage een evaluatie plan van aanpak
gezinsvoogdij;
- de aanvullende rapportage van de Raad, gedateerd 15 juli 2014.
Op 21 juli 2014 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank opnieuw met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
  • mevrouw [mevrouw C] namens de Raad;
  • mevrouw [mevrouw D]en mevrouw[mevrouw E]namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland (verder: Bureau Jeugdzorg);
  • de moeder, bijgestaan door mr. M.T.N. Whiterod en vergezeld door mevrouw [mevrouw F], begeleidster vanuit de vrouwenopvang.
De minderjarigen sub 1 is in raadkamer gehoord.
De minderjarige sub 2 heeft schriftelijk zijn mening kenbaar gemaakt.

Verzoek en verweer

Het (op 30 januari 2014 ingekomen) verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarigen voor de periode van één jaar.
De grond voor het verzoek is, blijkens de inhoud van de zijde van de Raad overgelegde stukken, onder meer gelegen in de omstandigheid dat de situatie waarin de minderjarigen verkeren hun ontwikkeling in gevaar brengt. De aanstelling van een gezinsvoogd is nodig om de situatie te stabiliseren, de noodzakelijke hulpverlening te garanderen en het contact met de vader te herstellen.
Mevrouw [mevrouw C]heeft ter terechtzitting verklaard dat de Raad van mening is dat de ondertoezichtstelling de komende zes maanden moet worden voortgezet, gezien de complexiteit van de problematiek. Nog niet alle doelen zijn bereikt. Het GGZ-onderzoek is nog niet gestart en er zijn nog geen wezenlijke veranderingen ten aanzien van de communicatie tussen de ouders of tot de omgangsregeling. De minderjarigen worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd als gevolg van de vele verschillende verblijfplaatsen en de diverse opvoedingssituaties. De Raad wil de positieve situatie waarvan thans sprake lijkt te zijn de komende zes maanden continueren en verder stabiliseren.
Bureau Jeugdzorg heeft terechtzitting verklaard dat de moeder goed meewerkt met de hulpverlening, ook al is zij het daar niet altijd mee eens. De rapportage vanuit De Bocht betreffende de minderjarigen kan niet worden vrijgegeven, omdat de moeder het adviesgesprek niet wil aangaan. Hierdoor is het moeilijk om vervolghulp voor de minderjarigen in te zetten of een second opinion te vragen. Bureau Jeugdzorg maakt zich zorgen om de veiligheid van de minderjarigen, omdat zij zichtbaar op de televisie zijn geweest, waardoor eer gerelateerd geweld niet wordt uitgesloten, reden waarom een veiligheidsplan is opgesteld. Bureau Jeugdzorg wil graag naast de moeder - die veel heeft meegemaakt in haar leven -, blijven staan en het veiligheidsplan monitoren, alsmede de hulpverlening coördineren en contact met de politie en de vader en zijn advocaat blijven houden, zodat wanneer de moeder knel komt te zitten zij in contact staat met Bureau Jeugdzorg. Bureau Jeugdzorg zal zich gaan beraden wat zij gaat doen ten aanzien van het contact met de vader. Betwijfeld wordt of de moeder hulpverlening zal blijven accepteren, omdat het erop lijkt dat ze deze nu slechts accepteert, omdat dit in het gedwongen kader is. Verzocht wordt om de ondertoezichtstelling voor de resterende periode te verlenen, zodat Bureau Jeugdzorg als de moeder mee blijft werken, een inschatting kan maken of hierna een verlenging van de ondertoezichtstelling nog noodzakelijk is.
Mr. Whiterod heeft ter terechtzitting, kort samengevat, aangevoerd dat de Raad van mening is dat de ondertoezichtstelling moet worden gecontinueerd, omdat niet alle doelen zouden zijn behaald. De moeder heeft echter binnen korte tijd een hele fijne en stabiele opvoedingsomgeving gecreëerd, wat de minderjarigen ook als zodanig ervaren. De ondertoezichtstelling is er voor de veiligheid van de minderjarigen en niet om een omgangsregeling te bewerkstelligen met de vader. Het is heel verdrietig voor de minderjarigen dat de vader het herhaaldelijk laat afweten, maar hij kan niet tot contact worden gedwongen als hij niet wil. Zowel de jongste minderjarigen als de minderjarige sub 2 hebben speltherapie gehad en volgens hun behandelaren gaat het goed met hen. Er zijn geen signalen meer waaraan gewerkt moet worden. De minderjarigen hebben vorig jaar korte tijd in De Bocht verbleven. De Bocht wilde de moeder de deur wijzen, omdat zij geen toestemming wilde geven voor een persoonlijkheidsonderzoek (verder: p.o) van de minderjarigen. De moeder gaf geen toestemming omdat zij haar kinderen niet wilde teleurstellen, die geen vertrouwen hadden in de psycholoog. De moeder is vanaf meet af aan uitsluitend op zoek geweest naar de juiste hulpverlening voor haar kinderen, ook al voordat er sprake was van hulpverlening in het gedwongen kader. De moeder werkt volgens de hulpverlening goed mee en houdt zich aan alle afspraken. Het gaat goed met haar en er zijn geen zorgen. De hulpverlening vanuit de vrouwenopvang zal nog zes maanden doorlopen nadat de moeder eigen woonruimte heeft gekregen en bij zorgen kan dit nogmaals met drie maanden worden verlengd. De minderjarigen hebben het televisieprogramma ”ontvoerd” gezien en niet als negatief ervaren. De vader is niet in beeld geweest, noch is zijn naam genoemd. In de visie van de advocaat kan met hulpverlening in het vrijwillige kader worden volstaan en is een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk.
De moeder heeft verklaard dat haar weerstand tegen de ondertoezichtstelling zit in de omstandigheid dat telkens wordt gerefereerd aan De Bocht en hoe het daar is gegaan, in plaats van te kijken wat thans de actuele stand van zaken is.

Beoordeling

De kinderrechter is van oordeel dat de vader als behoorlijk opgeroepen moet worden beschouwd, nu de oproep om ter terechtzitting te verschijnen hem is toegezonden op het adres alwaar hij blijkens de basisregistratie personen staat ingeschreven.
Daarbij komt dat de gezinsvoogd ter zitting heeft verklaard dat zij in de week voorafgaande aan de zitting de advocaat van de vader heeft gesproken die aangaf dat noch hij noch de vader ter terechtzitting zullen verschijnen.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn. Hoewel het standpunt van de moeder en haar weerzin tegen een ondertoezichtstelling wellicht begrijpelijk is, ziet de kinderrechter alles bij elkaar genomen wel degelijk meerwaarde in het verlenen van een ondertoezichtstelling voor de resterende duur van zes maanden. De moeder en de minderjarigen hebben de afgelopen jaren veel traumatische gebeurtenissen meegemaakt. Hoewel er thans naar het zich laat aanzien sprake is van een positieve ontwikkeling, is de bedreigde ontwikkeling van de minderjarigen nog niet geheel opgeheven. Om de positieve ontwikkeling te continueren en te waarborgen, acht de kinderrechter een verdere ondertoezichtstelling geïndiceerd. Daarnaast acht de kinderrechter het van belang dat er ten aanzien van de minderjarigen een p.o. wordt verricht, waaruit blijkt hoe het thans met hen gaat en wat zij ten behoeve van een gunstige ontwikkeling nodig hebben.
Indien het werkelijk zo is dat als de moeder niet bereid blijft om het adviesgesprek betreffende het p.o. bij De Bocht aan te gaan, dit een nader p.o. in de weg staat, dringt de kinderrechter er bij moeder op aan alsnog haar beslissing dienaangaande te herzien. Bij gebreke daarvan gaat de kinderrechter er van uit dat Bureau Jeugdzorg voortvarend naar wegen zal zoeken om een actueel p.o. tot stand te laten komen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt de minderjarigen van 24 juli 2014 tot 24 januari 2015 onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C. U-A-Sai, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juli 2014 in tegenwoordigheid van P.A. Kok als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag..