In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2014 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen, die in een problematische thuissituatie verkeren. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling voor een periode van één jaar, omdat de ontwikkeling van de minderjarigen in gevaar zou zijn door de onveilige situatie waarin zij zich bevinden. De minderjarigen, afkomstig uit een echtscheiding, verblijven bij hun moeder, die het ouderlijk gezag alleen uitoefent. De kinderrechter heeft eerder op 4 februari 2014 al een tijdelijke ondertoezichtstelling opgelegd, die nu geëvalueerd werd.
Tijdens de zitting op 21 juli 2014 zijn de minderjarigen gehoord en zijn er verschillende betrokkenen aanwezig geweest, waaronder vertegenwoordigers van de Raad en Bureau Jeugdzorg. De Raad heeft aangegeven dat de situatie van de minderjarigen nog steeds zorgwekkend is en dat de ondertoezichtstelling moet worden voortgezet om de noodzakelijke hulpverlening te waarborgen. Bureau Jeugdzorg heeft ook zorgen geuit over de veiligheid van de minderjarigen, vooral gezien hun zichtbaarheid in de media en de mogelijkheid van eer gerelateerd geweld.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn, ondanks de bezwaren van de moeder. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling voor de resterende periode van zes maanden verleend, met als doel de positieve ontwikkeling van de minderjarigen te waarborgen en hen de nodige ondersteuning te bieden. De kinderrechter heeft ook benadrukt dat er een persoonlijkheidsonderzoek moet plaatsvinden om de situatie van de minderjarigen beter in kaart te brengen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld.