ECLI:NL:RBDHA:2014:9986

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2014
Publicatiedatum
12 augustus 2014
Zaaknummer
AWB-14_4291
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot aanhouding in vreemdelingenrechtelijke detentie met schending van inspanningsverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van een vreemdeling. Eiser, geboren op een niet gespecificeerde datum en van (gestelde) Amerikaanse nationaliteit, was op 19 februari 2014 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft het verzoek van verweerder tot aanhouding van de behandeling afgewezen, omdat de ontbrekende stukken essentieel zijn voor het bewaringsdossier en niet in een later stadium ingebracht kunnen worden. De rechtbank constateert dat het niet duidelijk is welk strafrechtelijk traject aan de vreemdelingrechtelijke detentie voorafging en of eiser in voorlopige hechtenis verbleef of een gevangenisstraf uitzat. Dit raakt het verdedigingsbeginsel, omdat de gemachtigde van eiser geen kans heeft gehad om over relevante zaken te overleggen.

De rechtbank oordeelt dat verweerder de inspanningsverplichting heeft geschonden, omdat er geen handelingen zijn verricht om te voorkomen dat eiser na zijn strafrechtelijke detentie in bewaring werd gesteld. De rechtbank concludeert dat de gronden voor de maatregel onvoldoende zijn onderbouwd en dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd met de wet is. De rechtbank beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring en kent eiser een schadevergoeding toe van € 1010,-- voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974,--.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/4291
V-nr: [-]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 3 maart 2014 in de zaak tussen

[naam],

geboren op [geboortedatum], van (gestelde) Amerikaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde mr. R.M. Seth Paul),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde J.M. Sidler).

Procesverloop

Op 19 februari 2014 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 20 februari 2014 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 27 februari 2014. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig A.Y.C. Sikkens als tolk in de Engelse taal.

Overwegingen

1.1 Eiser voert aan dat uit het proces-verbaal van overbrenging en ophouding valt af te leiden dat er een strafrechtelijk voortraject geweest is. De achterliggende stukken ontbreken echter in het dossier. Eiser heeft twee maanden vast gezeten en dan kan dus geen sprake zijn van heenzending door de rechter-commissaris “mr. Dienstdoende”. Eiser is van mening dat verweerder niet aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan. Het blijkt niet dat verweerder uitzettingshandelingen heeft verricht tijdens eisers strafrechtelijke detentie. Ook blijkt niet dat de M122, de mededeling dat eiser aan de vreemdelingendienst wordt overgedragen, is uitgereikt en op welk moment de strafrechtelijke detentie is geëindigd.
1.2 Eiser voert verder aan dat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn waaruit blijkt dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken of zijn verwijdering zal ontwijken of belemmeren. Uit het dossier blijkt niet dat eiser onvoldoende heeft meegewerkt. Verder blijkt uit het dossier niet dat eiser valse of vervalste documenten heeft gebruikt in het Nederlandse rechtsverkeer.
1.3 Ten slotte voert eiser aan dat de (lichte) gronden, dat eiser geen woon- of verblijfplaats en geen middelen van bestaan heeft, niet (voldoende) zijn onderbouwd en de maatregel niet kunnen dragen.
2.1 Verweerder heeft ter zitting opgemerkt dat de stukken over strafrechtelijk voortraject inderdaad ontbreken. Verweerder heeft de onderliggende stukken opgevraagd en hij heeft ter zitting verzocht om aanhouding van de behandeling om deze stukken te alsnog te overleggen. Volgens verweerder blijkt uit het dossier duidelijk dat eiser in strafdetentie heeft verbleven vanwege overtreding van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht. Dit blijkt volgens verweerder uit de M119 en uit het gehoor in het kader van artikel 59 Vw 2000. Voor zover er een schending van de inspanningsverplichting zou zijn, is verweerder van mening dat de belangenafweging in het voordeel van verweerder dient uit te vallen. Het voortraject was relatief kort en er moest onderzoek gedaan worden naar eisers identiteit in verband met het gebruik van valse documenten.
2.2 Verder is verweerder van mening dat de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, de maatregel kunnen dragen. Er is sprake van verschillende identiteiten, gebruik van valse documenten en eiser heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en geen middelen van bestaan. Gelet op het gedrag van eiser is er risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder is tevens van mening dat hij geen lichter middel heeft hoeven toepassen.
3.1 De rechtbank heeft het verzoek van verweerder tot aanhouding van de behandeling om nog aanvullende stukken te overleggen, afgewezen en het onderzoek gesloten.
3.2 De rechtbank overweegt hierover dat uit het dossier niet duidelijk wordt welk strafrechtelijk traject is voorafgegaan aan de vreemdelingrechtelijke detentie. Ook is niet duidelijk of eiser in voorlopige hechtenis verbleef of dat hij een gevangenisstraf uitzat. Verweerder heeft dit ook erkend en om die reden om aanhouding verzocht om de stukken alsnog te overleggen. De reden van afwijzing van dit verzoek is dat deze stukken de basis vormen voor dit bewaringsdossier. De ontbrekende stukken zijn essentieel voor en liggen ten grondslag aan de opgelegde maatregel. De rechtbank is van oordeel dat deze stukken niet in een later stadium ingebracht kunnen worden. Dit kan anders zijn als de stukken een reactie zijn op de beroepsgronden of relevante aanvullende informatie bevatten die ten tijde van de inbewaringstelling nog niet bekend was. Dat is echter niet het geval.
3.2 Eiser heeft voorafgaand aan de vreemdelingrechtelijke detentie in strafdetentie verbleven. Op 19 februari 2014 is eiser gehoord en is hem de onderhavige maatregel opgelegd. Op 21 februari 2014 heeft de rechtbank de dossierstukken van verweerder ontvangen. Op 26 februari 2014 heeft de rechtbank nog aanvullende stukken van verweerder ontvangen. Op 27 februari 2014 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. De rechtbank kan niet in zien waarom de ontbrekende stukken niet eerder aan het dossier hadden kunnen worden toegevoegd. Dit alles raakt ook het verdedigingsbeginsel, omdat de gemachtigde van eiser voorafgaand aan de zitting geen kans heeft gehad om over eventueel relevante zaken overleg met zijn cliënt te hebben. De rechtbank merkt hier verder bij op dat dossiers door verweerder vaak incompleet worden aangeleverd en regelmatig pas in een zéér laat stadium vóór de zitting met (soms) gedateerde informatie worden aangevuld.
4.1 In aanmerking genomen dat eiser twee maanden in strafrechtelijke detentie heeft verbleven en verweerder over eventuele inspanningen als bedoeld in A5/6.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 niets heeft kunnen verklaren, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de inspanningsverplichting heeft geschonden. Dat de strafdetentie maar zestig dagen heeft geduurd, doet daar niet aan af. Verweerder heeft geen enkele handeling verricht om te voorkomen dat eiser na strafrechtelijke detentie in bewaring werd gesteld. Deze grond slaagt.
4.2 De rechtbank overweegt verder dat verweerder de grond dat eiser in het Nederlands rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten, niet heeft onderbouwd. Dat eiser valse documenten heeft gebruikt, blijkt nergens uit. Uit het gehoor van eiser blijkt alleen dat er tijdens zijn aanhouding bij de fouillering een paspoort en ID‑kaart werden aangetroffen die niet van eiser waren. Dit is echter onvoldoende om te kunnen spreken van gebruik maken van valse of vervalste documenten in het Nederlandse rechtsverkeer. Verder blijkt uit het dossier weliswaar dat eiser eerder een andere naam heeft gebruikt, maar tijdens het artikel 59 gehoor heeft eiser zijn naam en nationaliteit opgegeven en heeft hij verklaard in 1998 eerder asiel te hebben aangevraagd. De grond dat eiser niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit volgt de rechtbank dus niet. De andere gronden waarop de maatregel berust, zijn verder onvoldoende om de maatregel te kunnen dragen.
4.3 Gelet op de geconstateerde schending van de inspanningsverplichting en het ontbreken van voldoende gronden om de maatregel te dragen, is het beroep gegrond.
5.
De toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel is van meet af aan in strijd met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd te achten. De rechtbank beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring.
6.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 105,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 80,-- per dag dat eiser in het huis van bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, in totaal € 1010,--.
7.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,--, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1010,-- (zegge: eenduizendentien euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974,-- (zegge: negenhonderd en vierenzeventig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 3 maart 2014 door mr. M.J.M. Langeveld, rechter, in aanwezigheid van H.C. Hagen, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: HH
Coll:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.