Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
(‘De beleidsregels in deze aanwijzing hebben onmiddellijke gelding vanaf de datum van inwerkingtreding’)is – anders dan [eiser] betoogt – op zijn situatie de huidige op 1 januari 2015 in werking getreden Aanwijzing executie van toepassing en niet de ten tijde van het onherroepelijke arrest van de Hoge Raad van 27 september 2011 geldende Aanwijzing executie.
in beginselniet in aanmerking voor de status van zelfmelder. De bewoordingen ‘in beginsel’ duiden er echter op dat het CJIB bij een dergelijke stand van zaken niettemin kan besluiten tot het toekennen van de status van zelfmelder. Gelet op de brief van [eiser] van 24 februari 2012 en de vermelding van zijn woon- en verblijfplaats op [land 1] op het door hem ingediende gratieverzoek, welk adres door het CJIB kon worden en ook daadwerkelijk is geverifieerd, was met het oog op de tenuitvoerlegging van het onherroepelijke arrest van 27 september 2011 voor het CJIB voldoende duidelijk waar [eiser] verbleef en bestonden er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid geen beletselen voor het aan [eiser] toekennen van de status van zelfmelder. Nu de weigering van het CJIB tot het aan [eiser] toekennen van deze status aldus een redelijke grondslag ontbeert, is de conclusie dat het primair onder 1 sub a) gevorderde toewijsbaar is. De primaire vordering onder 1 sub b) is niet toewijsbaar. [eiser] bevindt zich immers reeds in detentie, waardoor het (alsnog) versturen van de in Bijlage 1 bij de Aanwijzing executie bedoelde vooraankondiging en oproepbrief bij die van stand van zaken weinig zinvol meer is. Evenmin toewijsbaar zijn 1) de primaire vordering van [eiser] onder 1 c) die strekt tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het arrest van 27 september 2011, 2) de primaire vordering onder 2 die strekt tot het verlenen van uitstel als bedoeld in Bijlage 2 bij de Aanwijzing executie en de subsidiaire vordering, die eveneens strekt tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het arrest van 27 september 2011. Zoals de Staat terecht heeft opgemerkt, voorziet Bijlage 2 bij de Aanwijzing executie in een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang voor het verkrijgen van uitstel. [eiser] zal een dergelijk verzoek aldus dienen in te dienen bij de selectiefunctionaris van het Bureau Capaciteitsbeheersing en Logistiek (BCL) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat nu [eiser] reeds is gedetineerd, met de nodige voortvarendheid op een dergelijk verzoek zal worden beslist. Ten slotte is de primaire vordering onder 3 evenmin voor toewijzing vatbaar. Door de Staat is immers onbetwist gesteld dat de door [eiser] gewenste met de status van zelfmelder overeenstemmende executie-indicator niet bestaat. Daarnaast heeft de Staat ter zitting bevestigd dat [eiser] thans niet als voortvluchtige staat geregistreerd. Voor zover [eiser] met dit onderdeel van zijn vordering beoogt te bewerkstelligen dat voor hem het detentieregime voor zelfmelders zal gelden, overweegt de voorzieningenrechter dat dit met hetgeen bij dit vonnis wordt toegewezen reeds in voldoende mate wordt gewaarborgd.