ECLI:NL:RBDHA:2015:10150
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.W. Ente
- Rechtspraak.nl
Inreisverbod voor vreemdeling met Afghaanse nationaliteit en bekering tot het christendom
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 20 augustus 2015 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, een Afghaanse vreemdeling, had beroep ingesteld tegen een inreisverbod van tien jaar dat hem was opgelegd op basis van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. Eiser stelde dat hij vanwege zijn bekering tot het christendom een reëel risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepsgronden van eiser, die betrekking hadden op de intrekking van zijn verblijfsvergunning, buiten bespreking moesten blijven omdat deze in rechte vaststonden.
De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht het inreisverbod heeft opgelegd, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de vereisten voor een verblijfsvergunning voldeed. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de medische omstandigheden van eiser niet bijzonder genoeg waren om van het inreisverbod af te zien. Eiser had aangevoerd dat hij voldoende inspanningen had verricht om te kunnen vertrekken naar een derde land, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet had aangetoond dat vertrek naar een ander land onmogelijk was.
De rechtbank concludeerde dat de inmenging in het gezinsleven van eiser gerechtvaardigd was in het belang van de openbare orde. Eiser werd verantwoordelijk gehouden voor ernstige misdrijven en vormde een gevaar voor de internationale betrekkingen van Nederland. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.