In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, is er een geschil tussen een vader en een moeder over het ouderlijk gezag en de afgifte van hun twee minderjarige dochters. De vader, die in Nederland woont, heeft de minderjarige [minderjarige 1] erkend in de staat Maryland, terwijl de minderjarige [minderjarige 2] in Nederland is erkend. De moeder woont in Liberia en heeft de kinderen daarheen meegenomen. De vader vordert in deze procedure dat de kinderen voorlopig aan hem worden toevertrouwd en dat de moeder wordt verboden om de kinderen mee te nemen naar Liberia. De moeder verzet zich hiertegen en vordert in reconventie toestemming om met de kinderen naar Liberia te reizen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 augustus 2015 hebben partijen overeenstemming bereikt over contactmomenten tussen de moeder en de kinderen, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vader onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij gezamenlijk gezag heeft over de kinderen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de moeder alleen met het gezag over de minderjarigen is belast. De vorderingen van de vader zijn afgewezen, evenals de vordering van de moeder om een verklaring voor recht te verkrijgen dat zij vrij mag reizen met de kinderen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is voor de afgifte van de kinderen, aangezien de procedure bij de kinderrechter al is gestart. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de minderjarigen en de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in deze zaak.