ECLI:NL:RBDHA:2015:10240

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2015
Publicatiedatum
31 augustus 2015
Zaaknummer
C/09/492718 / JE RK 15-1372
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Loenhoud
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2015 uitspraak gedaan over het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2001, die onder toezicht staat van de Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland. De minderjarige verblijft momenteel in een behandelsetting, waar zij behandeling ondergaat voor haar complexe problematiek, waaronder hechtingsstoornissen en de gevolgen van seksueel misbruik. De ouders van de minderjarige zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar de kinderrechter heeft geconstateerd dat de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing niet meer aanwezig zijn. De kinderrechter heeft de ouders in staat geacht om weer normaal met elkaar te communiceren en heeft de mogelijkheid van terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder overwogen. De gecertificeerde instelling heeft echter twijfels geuit over de opvoedkundige kwaliteiten van de moeder en heeft verzocht om een NIFP-onderzoek om de geschiktheid van de moeder te toetsen. De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, met de overweging dat de minderjarige in een neutrale affectieve omgeving kan opgroeien, ondersteund door ambulante hulpverlening.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz
Zaaksgegevens: C/09/492718/JE RK 15-1372
Datum uitspraak: 19 augustus 2015

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het verzoek van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland (verder: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
-
[minderjarige] ,geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[A] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] (gemeente [X] ).

[B] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. I.G.M. van Gorkum te Den Haag.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, waaronder het op 14 augustus 2015 van de zijde van de
gecertificeerde instelling per e-mail aan de rechtbank toegezonden aanvraag extern
onderzoek (civielrechtelijk) via de NIFP;
-het op 17 augustus 2015 namens de moeder door haar advocaat ingediende
verweerschrift;
- het schrijven van de minderjarige, ter griffie ingekomen op 18 augustus 2015.
Op 18 augustus 2015 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Daarbij zijn gehoord:
- mevrouw [X] en mevrouw [Y] namens de gecertificeerde instelling;
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
[minderjarige] is op 18 augustus 2015 in raadkamer gehoord.

Feiten

- Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige] verblijft feitelijk in een accommodatie zorgaanbieder, te weten behandelsetting [Z]
.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 18 november 2014 de
ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 19 november 2014 tot 19 november 2015.
Tevens heeft de kinderrechter aan de rechtsvoorganger van de gecertificeerde instelling
machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in [Z] voor de duur van de
ondertoezichtstelling.
- Bij beschikking d.d. 25 maart 2015 heeft het Gerechtshof te Den Haag de beschikking van
de kinderrechter betreffende de uithuisplaatsing van [minderjarige] vernietigd voor zover daarbij de
duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige is bepaald op
19 november 2015 en heeft, in zoverre opnieuw beschikkende bepaald dat de machtiging
tot uithuisplaatsing wordt verlengd tot 1 september 2015.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Reden hiervoor is blijkens de stukken dat het de inschatting is dat [minderjarige] de komende periode nog verdere behandeling voor haar problematiek nodig heeft binnen [Z] , waarbij de behandeling zich zal richten op het weerbaarder maken van [minderjarige] , het continueren van de speltherapie en het stabiliseren van haar psychiatrische problematiek.
Van de zijde van de gecertificeerde instelling is verzocht om de uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen, zodat zij de behandeling voor haar psychiatrische problematiek in [Z] kan continueren. Het zal moeilijk worden voor de ouders om [minderjarige] op te voeden, omdat haar problematiek oplaait door de gezinsproblemen. Er zijn geen voorwaarden voor terugplaatsing van [minderjarige] aan de ouders gesteld. De gecertificeerde instelling kan zich namelijk vinden in het advies van [Z] - een instelling met expertise op het gebied van adoptieproblematiek en hechtingsstoornissen - dat [minderjarige] moet opgroeien in een neutraal affectieve omgeving. Daar komt bij dat [minderjarige] nog niet is uitbehandeld. Er moet nog aan de nodige doelen, zoals aan het vergroten van haar zelfvertrouwen en het versterken van haar eigenheid, gewerkt worden. Hoewel het positief is dat de ouders inmiddels in staat blijken te zijn om werkbare afspraken met elkaar te maken, heeft de gecertificeerde instelling dit niet kunnen toetsen. Gelet op het advies van [Z] acht de gecertificeerde instelling een NIFP-onderzoek noodzakelijk, zodat er voor eens en altijd duidelijkheid wordt verkregen over de persoonlijkheidsstructuur van de ouders en of deze aansluit bij hetgeen [minderjarige] nodig heeft. Het is nieuw voor de gecertificeerde instelling dat de vader thans achter een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder staat.
De vader heeft verklaard dat hij blij is dat [minderjarige] baat heeft gehad van haar behandeling bij [Z] . Hoewel de vader instemt met een verdere behandeling van zijn dochter, zou hij dit willen in de vorm van een ambulante behandeling. [minderjarige] hunkert naar haar moeder en wil heel graag naar huis. Een langere uithuisplaatsing lost volgens de vader niets op.
Mr. Van Gorkum heeft ter zitting samengevat aangevoerd dat de moeder heel graag wil dat haar dochter weer naar huis komt. Na de uitspraak van het Gerechtshof had de moeder de hoop dat aan haar voorwaarden voor terugplaatsing van [minderjarige] zouden worden gesteld. De ouders zijn inmiddels zover dat zij weer normaal met elkaar kunnen communiceren en de overdracht van [minderjarige] kunnen regelen. De advocaat ziet niet in waarom niet met ambulante hulpverlening aan de resterende doelen zoals vermeld in het geactualiseerde zorgplan gewerkt kan worden. Dit geldt ook voor voortzetting van de speltherapie. De moeder zal hieraan ook meewerken. [minderjarige] verblijft inmiddels drie dagen per week bij de moeder thuis en dat gaat goed. De advocaat is van mening dat de uitkomst van het NIFP-onderzoek - dat nog gestart moet worden -, niet afgewacht kan worden, omdat de uithuisplaatsing van [minderjarige] dan veel te lang heeft geduurd. Als [minderjarige] nu naar huis komt kan zij gewoon aan het nieuwe schooljaar beginnen.
De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij het in de ogen van de Jeugdbescherming nooit goed kan doen. Reeds bij de adoptie was het bekend dat bij [minderjarige] sprake zou zijn van problematiek. Hierop zijn de ouders gescreend. Ook de moeder vindt dat [minderjarige] baat heeft gehad bij de behandeling in [Z] , doch zij is van mening dat als [minderjarige] nog verdere behandeling behoeft, dit ook ambulant kan. [minderjarige] voelt zich erg ongelukkig in [Z] .

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing niet meer, althans onvoldoende, aanwezig zijn.
[minderjarige] is op 29 september 2014 in een instelling voor gesloten Jeugdzorg geplaatst.
De directe aanleiding hiertoe was dat zij door een 25 jarige man seksueel was misbruikt.
Op 3 november 2014 is [minderjarige] doorgeplaatst naar [Z] , een instelling die gespecialiseerd is in minderjarigen zoals [minderjarige] , adoptiekinderen met hun complexe problematiek. [minderjarige] heeft adoptieproblematiek, een hechtingsstoornis en zij heeft last ondervonden van de echtscheidingsperikelen van haar ouders.
Op 18 november 2014 heeft de rechtbank Den Haag de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] met een jaar verlengd, tot 19 november 2015.
De moeder is van de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing in hoger beroep gegaan.
Het Gerechtshof Den Haag heeft bij uitspraak van 25 maart 2015 de looptijd van de verleende machtiging uithuisplaatsing bekort tot 1 september 2015. In deze uitspraak heeft het hof onder meer overwogen “dat van de ouders mag worden verwacht dat zij aan hun echtscheidingsproblematiek werken, zodat de minderjarige een veilig gevoel kan hebben bij beide ouders.”
Het is gebleken dat de ouders, in elk geval ten aanzien van hun dochter [minderjarige] aan deze opdracht gehoor hebben gegeven. Zij kunnen nu communiceren over de zaken die hun dochter aangaan en de vader heeft ter terechtzitting ook aangegeven dat hij akkoord gaat dat [minderjarige] bij de moeder teruggeplaatst zal worden. Zij zal daar tezamen kunnen opgroeien met haar adoptiebroertje [C] .
De gecertificeerde instelling twijfelt aan de opvoedkundige kwaliteiten van de moeder. Alvorens een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder te overwegen, wil de gecertificeerde instelling wachten op de uitkomsten van een NIFP rapportage. In de rapportage moet antwoord worden gegeven op de vraag of de moeder in staat zal zijn om [minderjarige] in de thuissituatie te bieden wat zij nodig heeft. Omdat de moeder de aanvraag tot op heden niet heeft ondertekend zullen de uitkomsten van een NIFP rapportage nog vele maanden op zich laten wachten.
De moeder heeft tezamen met de vader vier kinderen uit [X] geadopteerd. In een adoptieprocedure wordt zorgvuldig gekeken naar de opvoedvaardigheden van de ouders. Het is immers noodzakelijk dat adoptieouders in staat zijn om adoptiekinderen, met veelal een complexe problematiek, op te voeden en naar de volwassenheid te begeleiden. Op grond van de screening die de beide ouders van [minderjarige] hebben ondergaan gaat de kinderrechter er vooralsnog van uit dat de moeder over de opvoedvaardigheden beschikt om [minderjarige] in de thuissituatie de verzorging en opvoeding te geven die zij nodig heeft.
[minderjarige] heeft een complexe problematiek. De verzorging en opvoeding van [minderjarige] door de moeder moet naar het oordeel van de kinderrechter ondersteund worden door (intensieve) ambulante hulpverlening. In het kader van de ondertoezichtstelling kan de gecertificeerde instelling zorgen voor de inzet van de juiste ambulante hulpverlening voor [minderjarige] . Hieronder valt ook voortzetting van de speltherapie. De moeder heeft aangegeven hieraan mee te zullen werken.
Toen [minderjarige] op 29 september 2014 in een gesloten inrichting werd geplaatst wegens seksueel misbruik door een volwassen man zat zij in de eerste klas van de [school] in haar woonplaats. Als [minderjarige] wordt teruggeplaatst bij de moeder en haar adoptiebroertje [C] zal zij op dezelfde [school] kunnen terugkeren om onderwijs te volgen.
De gecertificeerde instelling is voornemens het advies van [Z] op te volgen en [minderjarige] door te plaatsen naar een Gezinshuis, zijnde een neutrale affectieve omgeving. In dat geval zal [minderjarige] , die onder meer gediagnosticeerd is met hechtingsproblematiek, wederom moeten wennen aan een nieuwe woon- leef- en schoolomgeving.
In deze omstandigheden is de kinderrechter van oordeel dat een rechter tot het oordeel dat een terugplaatsing bij de moeder, met inzet van (intensieve) ambulante hulpverlening, in het belang van [minderjarige] is.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot verlenging van de machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Loenhoud, kinderrechter, in tegenwoordigheid van P.A. Kok als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2015.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.