In deze zaak heeft de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerster] op grond van een verstoorde arbeidsrelatie en disfunctioneren. De kantonrechter heeft op 4 september 2015 uitspraak gedaan. De FNV stelde dat de arbeidsverhouding duurzaam en ernstig verstoord was, wat volgens hen een redelijke grond voor ontbinding vormde. Daarnaast werd subsidiair aangevoerd dat [verweerster] niet voldeed aan de eisen van haar functie, wat ook een grond voor ontslag zou zijn.
De procedure begon met een verzoekschrift dat op 7 juli 2015 was ingediend, gevolgd door een verweerschrift van [verweerster] op 7 augustus 2015. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 augustus 2015 zijn beide partijen verschenen, waarbij de FNV werd vertegenwoordigd door haar directeur en een gemachtigde. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen.
De kantonrechter oordeelde dat de FNV niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een duurzaam verstoorde arbeidsrelatie. De kritiek die [verweerster] in haar brief van 1 juni 2015 had geuit, werd niet als een opzettelijke verstoring van de arbeidsrelatie opgevat. Bovendien was er geen bewijs dat de FNV inspanningen had geleverd om de relatie te herstellen. De kantonrechter concludeerde dat de FNV niet had voldaan aan de vereisten voor een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Het verzoek van de FNV werd afgewezen, en de FNV werd veroordeeld in de kosten van de procedure. De beslissing werd genomen door kantonrechter mr. A.J. Japenga en uitgesproken ter openbare zitting op 4 september 2015.