ECLI:NL:RBDHA:2015:10683

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2015
Publicatiedatum
11 september 2015
Zaaknummer
VK-11_1111
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Oekraïense eisers wegens gebrek aan bewijs en geloofwaardigheid van het relaas

In deze zaak hebben twee Oekraïense eisers beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun asielaanvragen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, heeft op 10 september 2015 uitspraak gedaan. De eisers, geboren in respectievelijk 1982 en 1987, hebben in het verleden meerdere asielaanvragen ingediend, die telkens zijn afgewezen. De meest recente aanvragen zijn afgewezen op grond van het ontbreken van originele documenten en onvoldoende bewijs van hun nationaliteit en identiteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers geen gedetailleerde en verifieerbare verklaringen hebben gegeven over hun reisroute en dat hun relaas, hoewel op hoofdlijnen geloofwaardig, niet voldoende was om in aanmerking te komen voor bescherming onder het Vluchtelingenverdrag.

De rechtbank heeft overwogen dat de problemen van eiser met een criminele groepering geen verband houden met de gronden voor asiel en dat de Oekraïense autoriteiten in staat zijn om bescherming te bieden. De eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Oekraïne te vrezen hebben voor vervolging of onmenselijke behandeling. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvragen van eisers zijn afgewezen, omdat zij niet hebben aangetoond dat hun aanvragen gegrond zijn op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening vormen. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 15/1921 en 15/1922
V-nummers: [V-nummers]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 september 2015 in de zaak tussen
[naam1] , eiser,
[naam2], eiseres,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
gemachtigde mr. P.J. Wapperom,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. drs. S. Verdonck.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 januari 2015 waarbij de asielaanvragen van eisers zijn afgewezen (de bestreden besluiten).
De behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op 27 mei 2015. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiseres en verweerder hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig E. Unguryan, tolk in de Oekraïense taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eisers hebben gesteld te zijn geboren op [geboortedag1] 1982 respectievelijk [geboortedag2] 1987. Beiden stellen de Oekraïense nationaliteit te bezitten.
2. Op 12 juni 2012 hebben eisers aanvragen ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluiten van 16 augustus 2012 heeft verweerder de aanvragen afgewezen omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen. Het beroep tegen de afwijzing van die aanvragen is bij uitspraak van 31 oktober 2012 door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Gravenhage (AWB 12/26496 en 12/26504) ongegrond verklaard.
3. Op 16 november 2012 hebben eisers ieder een opvolgende aanvraag ingediend tot verlening van een asielvergunning voor bepaalde tijd. Bij besluiten van 13 december 2012 zijn deze aanvragen afgewezen. Op 18 december 2012 zijn eisers overgedragen aan Polen.
4. Op 8 maart 2014 hebben eisers hun huidige - derde - aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Eisers hebben aan deze aanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is als student in het criminele circuit in Oekraïne terecht gekomen. De problemen van eiser zijn begonnen toen hij met zijn criminele vrienden een avond uitging. Eiser is die avond tijdig naar huis gegaan, maar hoorde de volgende dag dat zijn vrienden een taxichauffeur beroofd hadden. Eiser is opgepakt door de autoriteiten, verhoord en vastgehouden tot een confrontatie met de taxichauffeur had plaatsgevonden die het verhaal van eiser heeft bevestigd. De vrienden van eiser dachten echter dat eiser hen verraden had. Eiser heeft vervolgens jarenlang onder dreiging van zijn criminele vrienden een schuld moeten afbetalen door het verrichten van criminele activiteiten en de afdracht van de inkomsten daarvan aan een criminele organisatie, bestaande uit onder meer zijn voormalige vrienden. Eiser reed onder meer vrouwen die voor de ‘escort service’ bestemd waren naar Amsterdam en op de terugreis drugs naar Oekraïne. Uiteindelijk heeft eiser in Amsterdam een auto met daarin een kilo heroïne ter waarde van $ 250.000,- achtergelaten en is er vandoor gegaan. De drugs behoorden toe aan de criminele organisatie. De leden hiervan willen hun geld terug. Zij hebben de vader van eiser onder druk gezet. De vader van eiser is bedreigd met een wapen en heeft mede ten gevolge hiervan een hartinfarct gehad. Vader heeft geen aangifte gedaan van de bedreiging. Tegen de vader van eiser loopt een strafzaak in de Oekraïne, die geheel op valse beschuldigingen berust.
Het relaas van eiseres is volledig afhankelijk van het relaas van eiser.
5. Verweerder heeft de Poolse autoriteiten op 12 maart 2014 verzocht om eisers over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Verordening 604/2013. De Poolse autoriteiten hebben dit overnameverzoek op 24 maart 2014 geaccepteerd.
Op 29 september 2014 heeft verweerder de behandeling van de asielverzoeken van eisers aan zich getrokken en zijn eisers opgenomen in de nationale procedure. Verweerder heeft op 19 december 2014 kenbaar gemaakt voornemens te zijn de aanvragen af te wijzen. Eisers hebben op 16 januari 2015 een zienswijze ingediend.
6. Bij de bestreden besluiten zijn de aanvragen van eisers afgewezen op grond van het eerste lid van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder f, van dat artikel. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers geen originele documenten hebben overgelegd om hun nationaliteit en identiteit te kunnen vaststellen en zij hebben geen gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen omtrent de reisroute gegeven. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van documenten niet aan hen is toe te rekenen. Verweerder acht voorts het relaas van eiser geloofwaardig, met uitzondering van het gestelde verband tussen de strafzaak jegens zijn vader en de eigen problemen van eiser. Het relaas heeft positieve overtuigingskracht. Eisers komen evenwel niet in aanmerking voor bescherming nu de problemen van eiser met de leden van de criminele groepering geen band hebben met een van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. De bescherming van het Vluchtelingenverdrag kan niet met succes worden ingeroepen tegen een normale strafvervolging wegens verdenking van het plegen van een commuun delict. Niet is gebleken dat een dreigende bestraffing onevenredig zwaar zal zijn. Tegen de problemen met de criminele bende kan eiser bescherming inroepen van de autoriteiten. Dat de Oekraïense autoriteiten deze bescherming niet kunnen of willen bieden is niet gebleken. Gelet op genoemde uitspraak van deze rechtbank van 31 oktober 2012 staan eisers niet in de negatieve aandacht van de Oekraïense autoriteiten, terwijl er op dit punt geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht. Met betrekking tot de aangevoerde medische en psychische omstandigheden van eisers is gesteld noch gebleken dat sprake is van een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ziekte. Tenslotte stelt verweerder zich op het standpunt dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef onder c, van Richtlijn 2004/83/EG (Definitierichtlijn).
7. Eisers hebben in beroep gesteld dat verweerder hun ten onrechte het ontbreken van documenten tegenwerpt, nu het asielrelaas van eiser geloofwaardig is geacht. Verweerder had niet voorbij mogen gaan aan de oprechte vrees van eiser in zijn land van herkomst aan een onevenredige bestraffing te zullen worden onderworpen. Nu aannemelijk is geacht dat eiser criminele connecties heeft (gehad), zal verweerder de daaruit voortvloeiende problemen evenzeer dienen te beoordelen. Terugkeer naar Oekraïne zal ertoe leiden dat eiser wordt opgepakt door de autoriteiten wegens zijn (vermeende) banden met criminelen. Eisers verkeren in bewijsnood, nu de vrees van eiser uitsluitend kan worden onderbouwd door contact op te nemen met de Oekraïense autoriteiten.
De rechtbank overweegt als volgt.
8. Hoewel sprake is van een opvolgende aanvraag, is de rechtbank van oordeel dat het ‘ne bis in idem’ kader niet van toepassing is. Aan de orde is immers de eerste inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas van eisers.
9. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover verweerder aannemelijk te maken.
In artikel 29 van de Vw 2000, voor zover thans van belang, is bepaald dat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden verleend aan een vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan:
1. doodstraf of executie;
2. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar (…).
10. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder het ontbreken van de originele documenten niet aan eisers heeft mogen tegenwerpen. Vast staat dat eisers geen authentieke documenten hebben overgelegd om hun nationaliteit, identiteit en reisroute te kunnen vaststellen. Dat een dergelijke tegenwerping geen doel zou dienen nu het relaas van eisers grotendeels geloofwaardig is bevonden, doet hier niet aan af. De vraag of een vreemdeling ter staving van zijn aanvraag reis- of identiteitspapieren, dan wel andere bescheiden heeft overgelegd die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag gaat immers vooraf aan de vaststelling van het toetsingskader. Verweerder heeft dan ook terecht beoordeeld of van het asielrelaas van eiser positieve overtuigingskracht uitgaat.
11. Hoewel verweerder het asielrelaas van eiser op hoofdlijnen geloofwaardig heeft geacht, heeft verweerder geconcludeerd dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar Oekraïne te vrezen hebben voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag dan wel dat zij bij terugkeer te vrezen hebben voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij vanwege de door criminelen geuite bedreigingen te vrezen hebben voor vervolging. De problemen zijn veroorzaakt doordat eiser betrokken is geraakt bij een criminele groepering en zich (al dan niet vrijwillig) heeft schuldig gemaakt aan criminele activiteiten. De genoemde problemen houden geen verband met ras, godsdienst, nationaliteit of het behoren tot een bepaalde sociale groep, zodat geen sprake is van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Bij terugkeer naar Oekraïne kunnen eisers de bescherming van de Oekraïense autoriteiten inroepen. Eisers hebben geen verschoonbare reden aangevoerd waarom zij de autoriteiten niet om bescherming hebben gevraagd, zodat niet is gebleken dat de Oekraïense autoriteiten hen niet kunnen of willen beschermen. Voor zover eisers stellen te vrezen voor een veroordeling vanwege een commuun delict, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat een eventuele bestraffing van eiser onevenredig zwaar zal zijn vanwege geloof, afkomst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een sociale groep en evenmin dat eisers discriminatoir vervolgd zullen worden.
13. Verder heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij vanwege voormelde bedreigingen een reëel risico lopen om te worden onderworpen aan de doodstraf of executie dan wel aan folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
14. Vast staat dat eisers geen bescherming van de autoriteiten hebben ingeroepen tegen de gestelde bedreigingen van de criminele groepering. Eisers hebben dienaangaande betoogd dat de autoriteiten hen hoe dan ook niet kunnen beschermen tegen de criminele groepering. Voorts zijn de autoriteiten volgens eisers nog steeds op zoek naar eiser en ze vrezen dat eiser onevenredig zwaar zal worden gestraft. De vader van eiser zou bovendien op valse beschuldigingen zijn opgepakt en vervolgd.
15. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 27 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV7795) mag van een vreemdeling worden gevergd dat hij zich, alvorens hij zijn land van herkomst verlaat om elders bescherming te zoeken, tot de autoriteiten van dat land wendt om bescherming te vragen. Indien niet aannemelijk is gemaakt dat het inroepen van bescherming in het land van herkomst voor hem gevaarlijk of bij voorbaat zinloos is, kan slechts het tevergeefs inroepen van de bescherming aannemelijk maken dat de autoriteiten van het land van herkomst niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden. Daarbij wordt informatie over de algemene situatie in een land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties, betrokken. Eerst nadat die vraag bevestigend is beantwoord kan aan de orde komen de vraag of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Indien dat laatste niet aannemelijk is gemaakt, kan slechts het tevergeefs inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden.
16. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit onder verwijzing naar informatie van United States Department of State, 2013 Country Reports on Human Rights Practices – Ukraine van 27 februari 2014, op het standpunt mogen stellen dat niet is gebleken dat de Oekraïense autoriten eisers geen bescherming kunnen of willen bieden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee als uitgangspunt heeft mogen nemen dat de autoriteiten van Oekraïne in het algemeen bereid en in staat zijn om de nodige bescherming te bieden. Eisers zijn er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming tegen de door hen ondervonden bedreigingen door criminelen voor hen gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht.
17. Dat eiser vreest onevenredig hard door de Oekraïense autoriteiten te worden bestraft, volgt de rechtbank niet. Uit de bovengenoemde – en in rechte vaststaande – uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Gravenhage van 31 oktober 2012 volgt blijkens een brief van het ministerie van Binnenlandse Zaken van Oekraïne betreffende eisers opsporingszaak dat de opsporing is beëindigd. Eisers hebben op dit punt geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd, zodat de rechtbank te dien aanzien geen grond ziet voor een andersluidend oordeel. De rechtbank merkt daarbij voorts op dat eiser naar eigen zeggen strafbare feiten heeft gepleegd, waarvoor hij mogelijk zal worden vervolgd in Oekraïne. Dit enkele gegeven maakt evenwel niet dat reeds hiermee vaststaat dat eiser onevenredig hard zal worden gestraft door de autoriteiten in zijn land van herkomst. Dat het voor eiser een lastig dilemma is om bij terugkeer in de Oekraïne bescherming in te roepen van de autoriteiten, gelet op het feit dat hij zich alsdan zal moeten verantwoorden voor de door hem gepleegde strafbare feiten en het mogelijke risico van vervolging daarvoor, maakt het voorgaande niet anders.
18. Tenslotte heeft eiser nog gesteld dat de arrestatie en vervolging van zijn vader zou zijn gebaseerd op een valse beschuldiging die te maken heeft met de problemen van eiser. Deze stelling berust evenwel uitsluitend op vermoedens van eiser, terwijl deze vermoedens niet met objectieve gegevens zijn onderbouwd. Overigens heeft eiser ter zitting verklaard dat zijn vader inmiddels is vrijgesproken door de rechtbank in Oekraïne. Hierin ziet de rechtbank een bevestiging dat de rechterlijke macht in Oekraïne op juiste wijze functioneert.
19. Eisers hebben gezien het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat hun aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers daarom terecht afgewezen.
20. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Valk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 september 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.