1.11Bij besluit van 28 november 2013 heeft verweerder eiser met toepassing van artikel 8:6 van de CAR/UWO met ingang van 1 augustus 2014 eervol ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking, anders dan op grond van ziekten of gebrek. De re-integratiefase gaat in op de eerste werkdag na verzending van dit ontslagbesluit. Het re-integratieplan wordt voorts vastgesteld. Eiser wordt ten slotte gewaarschuwd voor het geval hij direct dan wel indirect nog een keer ongewenst gedrag vertoont dat als plichtsverzuim kan worden aangemerkt. In dat geval wordt onvoorwaardelijk strafontslag niet uitgesloten.
Bij brief van 16 december 2013 heeft verweerder eiser medegedeeld dat het de vraag is in hoeverre zijn bezwaar van 9 oktober 2013, gelet op de besluiten van 26 en
28 november 2013, nog relevant is. Eiser wordt in de gelegenheid gesteld de gronden van zijn bezwaar in te dienen.
Eiser heeft bij brief van 9 januari 2014 bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 28 november 2013. Eiser is op 17 april 2014 in het kader van zijn bezwaar gehoord door de bezwarencommissie. Op 20 mei 2014 heeft de bezwarencommissie verweerder geadviseerd het bezwaar van eiser van 9 januari 2014 ongegrond te verklaren.
Bij besluit van 20 mei 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van
28 november 2013 ongegrond verklaard.
Eiser heeft bij brief van 30 juni 2014 beroep ingesteld tegen dit besluit.
2 Verweerder heeft aan het bestreden besluit van 20 mei 2014 het advies van de bezwarencommissie ten grondslag gelegd. Daarin is overwogen dat eiser niet in staat is om hetgeen hem is geleerd zelfstandig toe te passen en dat verweerder niets valt te verwijten. Er is veel moeite gedaan om eiser op dagelijkse basis een aantal uren werkzaam te laten zijn. Verwezen wordt naar vier onderzoeken, uitgevoerd door verschillende instanties, waaruit volgt dat eiser ongeschikt is voor zijn functie. Overwogen is dat bij verweerder geen passende werkzaamheden respectievelijk functies voorhanden zijn.
3 Eiser heeft aangevoerd dat het besluit is genomen in strijd met de wet, omdat hij niet in de gelegenheid is gesteld zijn bezwaar toe te lichten in aanwezigheid van verweerder, zoals in artikel 7:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald.
Eiser stelt zich op het standpunt dat geen grond aanwezig is voor het verleende ontslag. Hij meent dat hij wel geschikt is voor de functie medewerker frontoffice, hetgeen - volgens eiser - blijkt uit het feit dat hij vóór 1 november 2011 altijd in die functie heeft gefunctioneerd bij het [D]. Eiser stelt voorts dat de betreffende rapportages zijn opgesteld tijdens een periode van arbeidsongeschiktheid. Hij is nimmer in de gelegenheid gesteld om te laten zien dat hij ook bij verweerder functiegeschikt is. Eiser meent dat verweerder niet met concrete feiten en omstandigheden heeft aangetoond dat hij functieongeschikt is te achten. Eiser acht het tenslotte niet aannemelijk dat er voor hem geen andere passende functies aanwezig zijn.
4 De rechtbank overweegt dat eisers standpunt dat bij de onderhavige besluitvorming sprake is van schending van artikel 7:6 van de Awb niet kan worden gevolgd. Dit artikel ziet op de situatie waarin sprake is van meer dan één belanghebbende. Hiervan is geen sprake in de onderhavige zaak.