Op 21 september 2015 heeft de Rechtbank Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, een beslissing genomen over de schorsing van de voorlopige hechtenis van een verdachte die in verband wordt gebracht met terroristische activiteiten. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rijnmond, werd op 28 augustus 2014 in verzekering gesteld en op 29 augustus 2014 in voorlopige hechtenis genomen. De raadsman van de verdachte heeft op 15 september 2015 verzocht om opheffing of subsidiaire schorsing van de voorlopige hechtenis. De officier van justitie, mr. Minks, heeft zich tegen dit verzoek verzet.
De rechtbank heeft in eerdere zittingen geconcludeerd dat er ernstige bezwaren zijn ten aanzien van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten, te weten opruiing tot terroristische misdrijven en deelneming aan een criminele terroristische organisatie. Na de inhoudelijke behandeling van de feiten op 14 en 15 september 2015, heeft de rechtbank geoordeeld dat de rol van de verdachte in de beweerdelijke organisatie zodanig is dat er niet langer vrees bestaat voor maatschappelijke onrust bij invrijheidstelling. Hoewel er nog steeds ernstige bezwaren zijn, is de rechtbank van mening dat de voorlopige hechtenis niet langer noodzakelijk is.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte meer dan een jaar in voorlopige hechtenis heeft gezeten, onder zware omstandigheden. Het persoonlijk belang van de verdachte om de uitspraak in vrijheid af te wachten is groot. De rechtbank heeft besloten de voorlopige hechtenis te schorsen met ingang van 22 september 2015, onder strikte voorwaarden, waaronder het verbod op contact met medeverdachten en getuigen, en het inleveren van reisdocumenten. De rechtbank benadrukt dat haar waardering van de rol van de verdachte voorlopig is en dat de beslissing niet vooruitloopt op een mogelijke straf.