ECLI:NL:RBDHA:2015:11140

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2015
Publicatiedatum
25 september 2015
Zaaknummer
4183083 RL EXPL 15-16079
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de gevolgen voor arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en Jobcenter Haaglanden B.V. [eiser] had Jobcenter aangeklaagd omdat hij op staande voet was ontslagen. Hij vorderde onder andere zijn wedertewerkstelling en betaling van zijn loon vanaf maart 2015. Jobcenter had [eiser] op 15 januari 2015 ontslagen wegens discriminerende en beledigende uitspraken, maar dit ontslag werd door de rechter als onterecht beoordeeld. Jobcenter had [eiser] echter opnieuw op staande voet ontslagen op 31 maart 2015, nadat zij een recherchebureau had ingeschakeld dat [eiser] had geobserveerd en had vastgesteld dat hij werkzaamheden verrichtte terwijl hij zich arbeidsongeschikt had gemeld. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] onvoldoende had aangetoond dat het ontslag onterecht was en dat hij zijn verplichtingen als werknemer had geschonden door tijdens zijn arbeidsongeschiktheid werkzaamheden te verrichten. De rechter wees de vorderingen van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team kanton Den Haag
AJJ
zaaknummer: 4183083 RL EXPL 15-16079
24 juli 2015
[jw.sys.rolnummer]
Vonnis ex artikel 254 Rv in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M. Shaaban,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Jobcenter Haaglanden B.V.,
gevestigd te Poeldijk (gemeente Westland),
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. L.E.M. de Vries-Blom.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “Jobcenter”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
[eiser] heeft overeenkomstig de dagvaarding onder overlegging van stukken gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Jobcenter te veroordelen:
- [eiser] weder te werk te stellen en hem, zodra [eiser] arbeidsgeschikt wordt bevonden, toe te laten op de werkvloer;
- het loon van [eiser] vanaf maart 2015 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf elk tijdvak waarover het loon op grond van de overeenkomst moet worden berekend met ingang van de datum waarop deze telkens opeisbaar waren, alsmede te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW met ingang van de telkens met inachtneming van artikel 7:625 BW te bepalen data tot aan de dag der voldoening;
- tot betaling van de kosten van de onderhavige procedure.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juli 2015. [eiser] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens Jobcenter is verschenen M. Gezici, directeur, bijgestaan door de gemachtigde.
1.3.
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) gemotiveerd weersproken alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties staat tussen partijen – voorzover thans van belang – het volgende vast:
2.1.
Jobcenter is een uitzendonderneming die zich bezighoudt met het uitlenen van arbeidskrachten voor met name inpakwerkzaamheden en daarmee samenhangende werkzaamheden. [eiser] is per [2004] voor bepaalde tijd bij Jobcenter in dienst getreden, in de functie van [functie] . Sinds 2007 is de arbeidsovereenkomst voortgezet voor onbepaalde tijd.
2.2.
Op 15 januari 2015 heeft Jobcenter [eiser] op staande voet ontslagen wegens discriminerende en beledigende uitspraken jegens de voorman. Dit ontslag heeft in rechte geen stand gehouden. Bij brief van 5 maart 2015 heeft Jobcenter [eiser] een schriftelijke waarschuwing gegeven betreffende de werkhouding, instelling en gedrag van [eiser] . In deze brief staat onder meer het volgende:
‘(…) Inmiddels bent u voor de zoveelste keer door een opdrachtgever/inlener weggestuurd om redenen die zijn gelegen in uw persoon. Dit ondanks het feit dat wij uw diverse malen gewaarschuwd hebben dat u uw opstelling en handelwijze dient aan te passen. U legt dit alles naast u neer en blijft zich bij opdrachtgevers/inleners onmogelijk maken. Het heeft er alle schijn van dat u een vertrouwensbreuk probeert te forceren. Uw opstelling en handelwijze is in strijd met goed werkgeverschap. (….) Wij geven u hierbij een laatste officiële waarschuwing. Mocht uw (werk)houding, instelling of gedrag wederom te wensen overlaten en voor de aanstaande opdrachtgever/inlener een reden vormen om de terbeschikkingstelling te doen beëindigen, dan zal dit zonder meer leiden tot een beëindiging van uw arbeidsovereenkomst op grond van een dringende reden. (…)’
2.3.
Op 4 maart 2015 heeft [eiser] zich ziek gemeld. De bedrijfsarts achtte [eiser] 100% arbeidsongeschikt. Het rapport van 7 april 2015 van de bedrijfsarts vermeldt onder meer het volgende:
‘Dhr [eiser] is tijdelijk volledig arbeidsongeschikt voor zijn eigen en aangepast werk.
Dhr [eiser] ondervindt met name beperkingen ten aanzien van zwaar tillen, dragen, duwen, trekken en vooral frequent boven schouderhoogte actief zijn. Daarnaast ervaart dhr [eiser] beperkingen in energie, concentratie, emotionele belastbaarheid en het hanteren van druk/ stress. Er zijn momenteel geen mogelijkheden voor werkhervatting (…)’
2.4.
Op 4 maart 2015 heeft Jobcenter Bureau Recherche Office, een recherchebureau, ingeschakeld. [eiser] is door dit recherchebureau op verschillende dagen in maart 2015 geobserveerd.
2.5.
Jobcenter heeft [eiser] op 31 maart 2015 op staande voet ontslagen. Bij brief van dezelfde datum is dit ontslag aan [eiser] bevestigd door Jobcenter.
In deze brief is onder meer het volgende medegedeeld:
‘(…) De afgelopen maand heeft het recherchebureau u gevolgd en heeft geconstateerd dat u iedere dag werkzaamheden verricht heeft. (…) U ontkende dat u werkzaamheden heeft verricht (…)’
2.6.
[eiser] heeft bij brief van 7 april 2015 de nietigheid van het ontslag ingeroepen.

3.De stellingen van partijen

3.1.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat Jobcenter hem ten onrechte op staande voet heeft ontslagen. Er is geen sprake van een dringende reden. Jobcenter twijfelde aan het oordeel van de bedrijfsarts dat [eiser] arbeidsongeschikt was. Zij had daarom een deskundigenoordeel moeten aanvragen en niet een recherchebureau moeten inschakelen. Nergens uit het rechercherapport blijkt dat [eiser] werkzaamheden heeft verricht. [eiser] brengt ’s ochtends zijn zoon naar diens stageplaats. [eiser] heeft vrienden in de groothandel waar hij langs gaat om koffie te drinken. De Mercedes is niet van hem, hij maakt er slechts gebruik van. De kisten die in de Mercedes staan zijn van de eigenaar van de Mercedes.
3.2.
Jobcenter betwist de vorderingen. [eiser] heeft, nadat hij zich arbeidsongeschikt had gemeld en 100% arbeidsongeschikt is verklaard door de arbo-arts, zich gedurende bijna een maand beziggehouden met werkzaamheden voor zichzelf of voor anderen. Voor Jobcenter is het onacceptabel dat [eiser] tijdens arbeidsongeschiktheid werkzaamheden verricht.

4.Beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van [eiser] met betrekking tot de vordering is aannemelijk geworden.
4.2.
De gevorderde voorlopige voorziening komt slechts voor toewijzing in aanmerking als in dit geding aan de hand van de feiten en omstandigheden de verwachting bestaat dat de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop de toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is. Voorshands wordt geoordeeld dat dit niet het geval is.
4.3.
Het recherchebureau heeft op verschillende dagen in maart 2015 geconstateerd dat [eiser] vroeg in de ochtend van huis vertrok met de bij [eiser] sedert jaren in gebruik zijnde Mercedes bus, meestal in gezelschap van een bijrijder, dat hij bij verschillende bedrijven langsging en dat kratten werden in- en uitgeladen. [eiser] heeft als verklaring hiervoor aangevoerd dat hij bij vrienden en kennissen langs ging om koffie te drinken en een praatje te maken. De kratten zou hij op verzoek van de eigenaar van de Mercedes bus hebben opgehaald uit Rotterdam.
4.4.
Uit het rapport is op te maken dat op 13 maart 2015 [eiser] met een bijrijder om 06:15 uur van huis vertrekt en om 07:05 uur bij een bedrijf in ’s Gravenzande (niet zijnde het stageadres van de zoon) parkeert, alwaar de bijrijder lege kratten uitlaadt en daarna kratten inlaadt. Voor deze bevindingen heeft [eiser] geen verklaring gegeven. Voorts heeft het recherchebureau geconstateerd dat [eiser] op 27 maart 2015 om 06:16 uur alleen van huis vertrekt, naar verschillende bedrijven rijdt – in totaal 10 die dag – waar hij telkens kort blijft (3 minuten tot 11 minuten) en weer vertrekt. Daarbij is gezien dat [eiser] op meerdere adressen kratten in- en uitlaadt. Deze waarnemingen zijn niet te rijmen met de uitleg die [eiser] heeft gegeven, te meer niet nu [eiser] op al die verschillende adressen na (zeer) korte tijd weer vertrekt, zodat niet aannemelijk is geworden dat hij bij die bedrijven voor de gezelligheid kwam. Het wordt ook niet geloofwaardig geacht dat [eiser] als vriendendienst met kratten gaat sjouwen, terwijl hij sinds 4 maart 2015 ongeschikt werd geacht om dergelijke werkzaamheden voor zijn werkgever uit te voeren.
4.5.
De verklaring van [eiser] komt de kantonrechter dan ook weinig aannemelijk voor. Daarbij wordt ook het volgende in aanmerking genomen. Op 31 maart 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen Jobcenter en [eiser] , waarbij de gemachtigden aanwezig zijn. [eiser] is tijdens dit gesprek geconfronteerd met het onderzoeksrapport en hij is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Het valt op dat [eiser] toen niet direct heeft gezegd dat hij bij vrienden en kennissen langs ging voor koffie en een praatje. Ook in de brief van zijn gemachtigde van 7 april 2015 – een week na het ontslag – wordt hiervan geen melding gemaakt. Dat [eiser] zich overvallen voelde door het gesprek met zijn werkgever kan zo zijn, maar dat neemt niet weg dat hij in staat moet worden geacht te kunnen bedenken wat zijn bezigheden op de betreffende dagen zijn geweest, zo al niet tijdens dit gesprek dan toch een week later. Dit geldt te meer nu [eiser] vrij snel na de constateringen daarop is aangesproken, zodat verwacht kan worden dat hij zich zou moeten kunnen herinneren wat hij nog geen week daarvoor had gedaan.
4.6.
Gelet op het voorgaande wordt het er voorlopig voor gehouden dat [eiser] tijdens zijn arbeidsongeschiktheid stelselmatig het soort werkzaamheden uitvoerde waartoe hij bij zijn werkgever beweerdelijk niet in staat zou zijn. [eiser] heeft dit onvoldoende gemotiveerd weersproken. Door zo te handelen heeft [eiser] zijn verplichtingen als goed werknemer geschonden, nu van een arbeidsongeschikte werknemer verwacht mag worden dat die alles in het werk stelt om zo snel mogelijk terug te keren in zijn eigen functie. [eiser] is door Jobcenter meerdere malen gewaarschuwd dat hij zijn werkhouding en gedrag moest wijzigen. [eiser] had moeten begrijpen dat hij zich geen misstappen meer zou kunnen permitteren en dat het werken tijdens arbeidsongeschiktheid aanleiding zou kunnen zijn voor een ontslag op staande voet.
4.7.
Dit leidt tot de conclusie dat voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat het aan [eiser] gegeven ontslag op staande voet onterecht was. Het is daarom niet gerechtvaardigd om in dit kort geding hierop vooruit te lopen en de vorderingen van [eiser] toe te wijzen. De vorderingen tot wedertewerkstelling en doorbetaling van het loon (en nevenvorderingen) zullen daarom worden afgewezen.
4.8.
[eiser] wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
Beslissing:
De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Jobcenter tot op heden
vastgesteld op € 200,00 voor salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Japenga en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juli 2015.