Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Procedure
- het verzoekschrift met producties, ter griffie ingekomen op 30 juli 2015,
- het verweerschrift, ter griffie ingekomen op 27 augustus 2015;
- de brief van 28 augustus 2015, van de zijde van HMS, met producties.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 september 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerder] door NV Haagse Milieuservices (HMS). Het verzoek was primair gebaseerd op artikel 7:669 lid 3 sub e van het Burgerlijk Wetboek, dat verwijst naar verwijtbaar handelen, en subsidiair op artikel 7:669 lid 3 sub g, dat betrekking heeft op een verstoorde arbeidsrelatie. De mondelinge behandeling vond plaats op 31 augustus 2015, waarbij HMS werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en enkele medewerkers, terwijl [verweerder] niet aanwezig was.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerder] sinds 1999 in dienst was bij HMS en dat er in de loop der jaren verschillende incidenten hebben plaatsgevonden, waaronder officiële waarschuwingen en schorsingen. HMS voerde aan dat de arbeidsrelatie zodanig verstoord was dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer van haar gevergd kon worden. [verweerder] voerde echter aan dat de incidenten niet ernstig genoeg waren om tot ontbinding te leiden en dat hij onvoldoende gelegenheid had gekregen om zijn functioneren te verbeteren.
De kantonrechter oordeelde dat HMS niet voldoende bewijs had geleverd voor de verwijtbaarheid van [verweerder] en dat de eerdere incidenten niet konden worden opgeteld bij de recente gebeurtenissen. Bovendien werd het analfabetisme van [verweerder] meegewogen, wat betekende dat HMS niet kon aannemen dat hij de regels en richtlijnen goed begreep. De kantonrechter concludeerde dat HMS in redelijkheid niet kon eisen dat de arbeidsovereenkomst werd ontbonden en wees het verzoek af. Tevens werd HMS veroordeeld in de proceskosten van [verweerder].