ECLI:NL:RBDHA:2015:1129

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2015
Publicatiedatum
5 februari 2015
Zaaknummer
C-09-478210 - FA RK 14-9363
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake omgang en kinderalimentatie in een echtscheidingsprocedure met internationale elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2015 een beschikking gegeven in een voorlopige voorzieningenprocedure tussen een Britse vrouw en een Pakistaanse man, die betrokken zijn bij een echtscheiding. De vrouw verzocht om toevertrouwing van hun minderjarige kind aan haar en om een voorlopige kinderalimentatie van € 250 per maand. De man verzocht om een zorgregeling waarbij hij het kind wekelijks op woensdag en om de week in het weekend bij zich zou hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en Nederlands recht van toepassing is. De rechtbank heeft de toevertrouwingsverzoek van de vrouw toegewezen, omdat dit niet werd betwist. De zorgregeling werd gedeeltelijk goedgekeurd, waarbij de man het kind op woensdag en zaterdag bij zich mag hebben, maar de rechtbank hield verdere beslissingen over de zorgregeling aan tot 1 mei 2015, om de voortgang van de communicatie tussen de ouders te evalueren. Wat betreft de kinderalimentatie heeft de rechtbank de ingangsdatum vastgesteld op 27 november 2014, maar de man is slechts gehouden tot een bijdrage van € 25 per maand, omdat de draagkracht van beide ouders onvoldoende is om volledig in de behoefte van het kind te voorzien. De rechtbank heeft de zaak pro forma aangehouden tot 1 mei 2015, waarbij partijen moeten rapporteren over de voortgang van hun traject bij het Omgangshuis.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 14-9363
Zaaknummer: C/09/478210
Datum beschikking: 9 januari 2015

Voorlopige voorzieningen

Beschikking op het op 27 november 2014 ingekomen verzoek van:

[de vrouw],

de vrouw,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. K.J. Kerdel te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man],

de man,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. M. Ferwerda te Zoetermeer.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens verzoekschrift;
  • het bericht d.d. 19 december 2014, met bijlagen, van de zijde van de vrouw.
Op 19 december 2014 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen met hun advocaten.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw zoals dat thans luidt strekt ertoe dat:
- het minderjarige kind van partijen aan de vrouw wordt toevertrouwd;
- een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige kinderalimentatie van € 250,-- per maand wordt vastgesteld, met ingang van de datum van het verzoekschrift, telkens bij vooruitbetaling te voldoen,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert – onder referte ten aanzien van de toevertrouwing – verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens verzoekt de man zelfstandig:
- een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van het minderjarige kind van partijen wordt vastgesteld, in die zin dat de man gerechtigd is de minderjarige bij zich te hebben:
- wekelijks op woensdag uit school tot 19.00 uur;
- om de week het weekeinde van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur
.
De vrouw voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
De vrouw is Brits burger en de man heeft de Pakistaanse nationaliteit.
De Nederlandse rechter komt te dezen rechtsmacht toe. De rechtbank past in deze voorlopige voorzieningenprocedure Nederlands recht toe.
Inhoudelijke beoordeling
Toevertrouwing
De verzochte voorziening tot toevertrouwing van de minderjarige aan de vrouw kan als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
Zorgregeling
Partijen zijn ten aanzien van de voorlopige zorgregeling gedeeltelijk tot overeenstemming gekomen. Partijen zijn het erover eens dat de minderjarige iedere woensdag uit school tot 19.00 uur bij de man verblijft.
Partijen het er voorts over eens dat, in de periode dat de man nog niet over zelfstandige woonruimte bezit, de minderjarige iedere zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur bij de man verblijft.
Tussen partijen is in geschil welke weekendregeling zal gelden als de man over zelfstandige woonruimte bezit. De man wenst dat de minderjarige een weekend per veertien dagen bij hem verblijft. De vrouw verzet zich hiertegen en brengt in dat kader een tweetal zorgpunten naar voren: bij haar heerst de angst dat de man met de minderjarige naar Pakistan zal vertrekken en zij stelt dat de man ’s nachts niet goed voor de minderjarige kan zorgen.
De man heeft dit gemotiveerd betwist.
Met betrekking tot het eerste punt overweegt de rechtbank dat er onvoldoende concrete aanwijzingen zijn dat de man naar Pakistan zal vertrekken. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw, ertoe strekkend dat de man zijn paspoort aan de vrouw dient af te geven in het kader van de zorgregeling met de minderjarige, afwijzen, nu dit niet op de wet gegrond is.
Met betrekking tot het tweede punt is de rechtbank van oordeel dat ook dit onvoldoende is onderbouwd. Het feit dat overwegend de vrouw tijdens de samenleving van partijen
‘s nachts voor de minderjarige zorgde, betekent niet dat de man daartoe feitelijk niet in staat kan worden geacht. De rechtbank zal de voormelde regeling niettemin voorlopig laten voortduren, ook als de man zelfstandige woonruimte heeft gevonden, omdat daarin frequent contact tussen de man en de minderjarige is gewaarborgd en het in het belang van de minderjarige is dat ook de vrouw gerust kan zijn als de minderjarige bij de man gaat overnachten. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat partijen zich ter terechtzitting beiden bereid hebben verklaard zich in te zetten om onder begeleiding van het Omgangshuis de communicatie tussen hen te verbeteren en het vertrouwen in elkaar te herstellen. Gelet hierop zal de rechtbank partijen met dit doel verwijzen naar Ouderschap Blijft. De rechtbank merkt hierbij nadrukkelijk op dat partijen bij Ouderschap Blijft dienen te streven naar een zodanige uitbreiding van de zorgregeling dat de minderjarige na enige tijd ook bij de man gaat overnachten. Ook zullen partijen dienen te werken aan het opstellen van een gezamenlijk ondertekend ouderschapsplan met het oog op de bodemprocedure.
In afwachting van de resultaten van het traject bij het Omgangshuis zal de rechtbank iedere verdere beslissing ten aanzien van de zorgregeling pro forma aanhouden tot 1 mei 2015. Beide partijen dienen de rechtbank uiterlijk op de pro forma datum te berichten over de voortgang van het traject bij Ouderschap Blijft en of, en zo ja op welke wijze, de procedure dient te worden voortgezet. De rechtbank zal de zaak in beginsel afdoen op de stukken, zonder nadere mondelinge behandeling.
Kinderalimentatie
Ingangsdatum
Om proceseconomische redenen ziet de rechtbank aanleiding eerst de ingangsdatum te behandelen.
De rechtbank zal de ingangsdatum conform het verzoek van de vrouw bepalen op 27 november 2014, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift, nu de man daartegen geen verweer heeft gevoerd en met ingang van die datum in redelijkheid rekening heeft kunnen houden met wijziging van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
Nu de rechtbank de ingangsdatum zal bepalen op 27 november 2014, maakt zij bij het bepalen van de behoefte en de draagkracht gebruik van de alimentatierichtlijnen en tarieven uit 2014, tweede helft, tenzij anders wordt aangegeven.
Behoefte
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man aan haar een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen dient te betalen.
De man betwist de hoogte van de behoefte aan deze kinderbijdrage en hij plaatst vraagtekens bij de verdeling van die behoefte over beide ouders.
Bij het bepalen van de behoefte aan een kinderbijdrage hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de tabel eigen aandeel kosten van kinderen en de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen zoals deze vanaf 1 januari 2013 luidt. Daartoe dient allereerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen ten tijde van het huwelijk te worden bepaald, waarvan bij het bepalen van dat eigen aandeel kosten kinderen moet worden uitgegaan. Het NBI is de som van het bruto-inkomen, inclusief vakantietoeslag en de werkelijke inkomsten uit vermogen, verminderd met de belastingen en premies die de onderhoudsgerechtigde daarover verschuldigd is, waarbij tevens de relevante heffingskortingen in aanmerking zijn genomen. Redelijke (aftrekbare) pensioenlasten en de premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering worden ook in aanmerking genomen, ongeacht of deze voortvloeien uit een collectief contract of een individuele pensioenregeling. Geen rekening wordt gehouden met de fiscale gevolgen van het hebben van een eigen woning in de zin van de Wet IB 2001 (eigenwoningforfait en aftrek van hypotheekrente) en/of met de voor de financiering van de woning noodzakelijke premies voor verzekeringen en aflossingen. Ook wordt geen rekening gehouden met de fiscale gevolgen van de bijtelling vanwege een auto van de zaak.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat de vrouw niet werkte gedurende de periode dat partijen samenleefden, houdt de rechtbank bij de berekening van de behoefte van de minderjarige geen rekening met inkomen aan de zijde van de vrouw.
Aan de hand van voormelde uitgangspunten becijfert de rechtbank het NBI van de man op een bedrag ter hoogte van € 1.117,-- per maand. De rechtbank neemt daarbij een bruto inkomen in aanmerking van € 1.316,-- per maand, conform de door de man overgelegde salarisspecificaties over de maanden augustus 2014 tot en met november 2014. De rechtbank heeft het inkomen van de man berekend op een gemiddeld inkomen over de maanden augustus tot en met november (het gemiddelde van € 1.044,51, € 1.590,29, € 1.759,67 en € 870,43). Voorts houdt de rechtbank rekening met vakantiegeld over voormeld inkomen van € 1.263,-- per jaar en een gemiddelde pensioenpremie van € 126,-- per maand (zijnde het gemiddelde van € 100,27, € 152,67, € 168,93 en € 83,56 over de maanden augustus 2014 tot en met november 2014, overeenkomstig voormelde salarisspecificaties). Voorts houdt de rechtbank rekening met de voor de man geldende heffingskortingen, te weten de algemene heffingskorting ad € 2.103,-- en de arbeidskorting ad € 1.402,--.
Aldus becijfert de rechtbank het NBI van partijen ten tijde van het huwelijk op € 1.117,-- per maand.
Bij het NBI dient het kindgebonden budget te worden opgeteld. De rechtbank begrijpt dat de vrouw heeft gesteld dat partijen ten tijde van het samenzijn in 2014 € 84,-- aan kindgebonden budget ontvingen en dat de vrouw dit bedrag thans ook ontvangt. Dit gegeven, gevoegd bij het ten aanzien van de minderjarigen toepasselijke aantal kinderbijslagpunten (4), levert een tabelbedrag op van € 146,-- per maand. Hierop dient het kindgebonden budget dat de vrouw thans ontvangt in mindering te worden gebracht. De behoefte wordt vastgesteld op € 62,-- per maand.
Met ingang van 1 januari 2015 is een groot aantal wijzigingen in werking getreden in de zogeheten kindregelingen. De rechtbank zal daarom onderscheid maken in de periode vóór en die na 1 januari 2015.
Ten aanzien van de periode tot 1 januari 2015 dient te worden beoordeeld in welke verhouding het eigen aandeel in de kosten van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld.
De rechtbank volgt ook in dit opzicht de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het eigen aandeel kosten van kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 860)]. Indien recht bestaat op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, dient de draagkracht met dit bedrag te worden verhoogd. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 1.500,--) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
De man heeft gesteld dat de vrouw verwijtbaar werkloos is geraakt en van haar verwacht kan worden dat zij een eigen inkomen kan genereren. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd. De rechtbank acht de vrouw in staat om op termijn een eigen inkomen te genereren, maar zal in het kader van de voorlopige voorzieningen geen rekening houden met enige inkomsten van de vrouw, nu niet in geschil is dat de vrouw thans geen werk heeft en de rechtbank ervan uit gaat dat de vrouw gedurende de echtscheidingsprocedure niet meer zal gaan verdienen dan de hoogte van de bijstandsnorm.
Nu de vrouw aldus geen financiële draagkracht heeft, dient voormeld eigen aandeel in de kosten van kinderen geheel voor rekening van de man te komen, voor zover zijn draagkracht dat toelaat.
Gelet op hetgeen reeds is overwogen bedraagt het NBI van de man € 1.117,-- per maand.
Gelet op de draagkrachttabel 2014 heeft de man dan een (minimale) draagkracht van € 25,-- per maand (voor één kind).
De rechtbank begrijpt dat de man aanspraak wenst te maken op de zogenaamde zorgkorting.
De rechtbank volgt ook in dit opzicht de richtlijn van de Werkgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Nu de man gemiddeld een dag per week de zorg heeft voor de minderjarige, geldt een percentage van 15%. Nu de behoefte in de periode tot 1 januari 2015 € 62,-- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 9,-- per maand.
Nu de draagkracht van beide ouders tezamen onvoldoende is om volledig in de behoefte van de minderjarige te voorzien, vervalt de aanspraak van de man op de voormelde zorgkorting en dient hij maximaal bij te dragen in de behoefte van de minderjarige.
De rechtbank zal bepalen dat de man gehouden is vanaf 27 november 2014 tot 1 januari 2015 een bedrag van € 25,-- per maand te voldoen als bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarige. Gelet op de behoefte, zal de rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2015 afwijzen.
Met ingang van 1 januari 2015 is, zoals eerder vermeld, een groot aantal wijzigingen in de zogeheten kindregelingen in werking getreden . De rechtbank heeft het daarop gebaseerde, door de vrouw te ontvangen kindgebonden budget in 2015 berekend via een proefberekening op de site van de Belastingdienst. Dit leidt tot de conclusie dat de vrouw circa € 340,-- per maand aan kindgebonden budget ontvangt. Indien de aanbevelingen in de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen op dit punt zouden worden gevolgd, inhoudende dat ook in de nieuwe situatie het gehele kindgebonden budget (inclusief de zogenaamde alleenstaande-ouderkop) in mindering wordt gebracht op de behoefte, leidt dit ertoe dat er in dit geval geen behoefte van de minderjarige aan een bijdrage van de man zou overblijven. De rechtbank acht dit niet redelijk en in strijd met het wettelijke uitgangspunt dat ouders gehouden zijn tot het verstrekken van levensonderhoud aan hun kinderen (voor zover hun draagkracht dit toelaat). Maatschappelijk gezien vindt de rechtbank het niet aanvaardbaar dat in de behoefte van een kind volledig zou worden voorzien uit gemeenschapsmiddelen, terwijl er bij de niet primair verzorgende ouder wel draagkracht is om een bijdrage aan het levensonderhoud van zijn of haar kind te leveren; de rechtbank is van oordeel dat de huidige regelgeving ook niet tot een dergelijke uitleg dwingt, nu de alleenstaande-ouderkop bedoeld lijkt te zijn als een inkomenspolitieke maatregel, vergelijkbaar met de alleenstaande-ouderkorting, een heffingskorting die tot 2014 bestond en niet op de behoefte van het kind in aftrek werd gebracht. Om die reden wijkt de rechtbank af van het advies van de Expertgroep Alimentatienormen op dit punt en handhaaft zij de vastgestelde door de man te betalen bijdrage van € 25,-- ook na 1 januari 2015.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de minderjarige:
- [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
aan de vrouw zal worden toevertrouwd;
bepaalt dat de man voorlopig gerechtigd is om de minderjarige bij zich te hebben:
  • iedere woensdag uit school tot 19.00 uur;
  • iedere zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur;
bepaalt de som welke de man voor de duur van de echtscheidingsprocedure zal verstrekken tot verzorging en opvoeding van de minderjarige op € 25,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte ten aanzien van de kinderalimentatie;
verwijst partijen, te weten:
[de man],
(vader)
wonende te [adres],
en
[de vrouw],
(moeder)
wonende te [adres];
naar het Expertisecentrum Haaglanden, voor toeleiding en doorverwijzing naar het Omgangshuis voor het onder begeleiding op gang brengen van de contacten tussen de vader voornoemd en de minderjarige voornoemd;
bepaalt dat partijen zich binnen veertien dagen na deze beschikking melden bij het Expertisecentrum Haaglanden (adres als na te melden, telefoonnummer: 070-3082984);
bepaalt dat partijen na het verkrijgen van een doorverwijzing naar het Omgangshuis
– Ouderschap Blijft – Begeleide Omgang Stichting Jeugdformaat, Albertus de Oudelaan 1, 2273 CW te Voorburg, gaan met het doel zoals hiervoor vermeld;
bepaalt dat de moeder, indien het Omgangshuis dit noodzakelijk acht, de minderjarige tijdig voorafgaand aan ieder contact zal brengen naar het Omgangshuis, en haar daar aan het einde van elk contact weer zal ophalen;
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van deze beschikking te zenden naar:
Expertisecentrum Haaglanden
T.a.v. C. Nieuwpoort en J. E. Baltus
Neherkade 3000
2521 VX Den Haag;
bepaalt dat Expertisecentrum Haaglanden de rechtbank vóór na te melden proformadatum rapporteert omtrent het verloop van het traject;
bepaalt dat partijen de rechtbank vóór na te melden pro formadatum berichten of een nadere mondelinge behandeling is gewenst of dat de zaak schriftelijk kan worden afgedaan;
bepaalt dat indien partijen aan het hierbij bepaalde geheel of gedeeltelijk niet voldoen, de zaak met toepassing van artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan worden afgedaan;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aan tot
1 mei 2015 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.B. Verkleij, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. L. Mos als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 januari 2015.